Aard en omvang ouderenmishandeling

Aard en omvang ouderenmishandeling

Regioplan | 2018
Gratis

Omschrijving

Aanleiding en opzet onderzoek
Er is weinig actuele kennis over de aard en omvang van ouderenmishandeling in Nederland. De veronderstelling is dat met de toenemende vergrijzing, het langer thuis blijven wonen van ouderen en de groeiende nadruk op zelfredzaamheid het probleem in de toekomst kan verergeren wanneer we onvoldoende grip krijgen op preventie en interventie. Tegen deze achtergrond heeft het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatie Centrum (WODC), op verzoek van het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS), Regioplan opdracht gegeven een onderzoek uit te voeren naar de aard en omvang van ouderenmishandeling. Regioplan heeft het onderzoek in samenwerking met Avans Hogeschool (Lectoraat Veiligheid in afhankelijkheidsrelaties) en Leyden Academy on Vitality and Ageing in 2017 en 2018 uitgevoerd.
Het onderzoek vond plaats in Rotterdam, Tilburg en Boxtel. Er zijn vooraf enkele kaders gesteld om het onderzoek af te bakenen: (1) de ouderen die aan het onderzoek deelnemen zijn 65 jaar en ouder en (2) de ouderen die aan het onderzoek deelnemen zijn thuiswonend. In dit onderzoek wordt onderscheid gemaakt tussen een vijftal vormen van ouderenmishandeling, namelijk verwaarlozing, psychische mishandeling waaronder schending van rechten, fysieke mishandeling, financiële benadeling en seksuele mishandeling.
Om een zo goed mogelijk beeld te kunnen schetsen van de prevalentie is een combinatie van verschillende onderzoeksmethoden toegepast, namelijk (1) een groot aantal face-to-face-interviews met een representatieve groep van 65-plussers in drie gemeenten van verschillende omvang, (2) een informantenstudie waarbij signalen van ouderenmishandeling door diverse beroepsgroepen in drie gemeenten werden geregistreerd, (3) registraties van Veilig Thuis (meldingen en adviezen in drie gemeenten) als aanvullende bron en (4) een literatuurstudie als referentiekader voor de interpretatie van de onderzoeksresultaten. 


Interviewstudie
Een willekeurige steekproef van 8896 65-plussers is per brief uitgenodigd voor het onderzoek. Ruim de helft van de genodigden (52,7%) meldde zich na ontvangst van de brief af. De overgebleven adressen zijn bezocht door interviewers. Uit deze huisbezoeken (N = 4199) zijn in totaal 1015 interviews voortgekomen (24,2% van alle huisbezoeken en 11,4% van de aangeschreven personen). De analyses zijn uitgevoerd met 1002 bruikbare interviews. Van de responsgroep is 47,4 procent vrouw en 52,6 procent man. 
De gemiddelde leeftijd is 74,8 jaar, met uiteenlopende leeftijden van 65 jaar tot 100 jaar. Respondenten zijn relatief hoogopgeleid. Circa 90 procent heeft een Nederlandse achtergrond. Hoewel de responsgroep niet geheel representatief is voor de Nederlandse 65-plusbevolking, bleken de resultaten nagenoeg onveranderd na correctie op grond van de verdeling naar geslacht, leeftijd en opleiding.
De interviewstudie laat een prevalentie van ouderenmishandeling van 5,5 procent sinds 65-jarige leeftijd zien en 2,0 procent in het afgelopen jaar. Dit betekent dat 1 op de 20 ouderen ooit te maken heeft gehad met ouderenmishandeling en dat jaarlijks 1 op de 50 ouderen slachtoffer van ouderenmishandeling wordt. Volgens de gehanteerde definitie van ouderenmishandeling is een minimale frequentie van psychische mishandeling en verwaarlozing nodig om te spreken van ouderenmishandeling. Om die reden is bij de berekening van beide cijfers gebruikgemaakt van een cutoff-grens van tien keer voor psychische mishandeling en verwaarlozing.


De meest gerapporteerde vorm van ouderenmishandeling is financiële benadeling, gevolgd door psychische en fysieke mishandeling. Verwaarlozing (en seksuele mishandeling) werd niet (of nauwelijks) gerapporteerd. Bij 1 op de 10 slachtoffers is sprake van meerdere vormen van ouderenmishandeling. Voor het grootste deel van de slachtoffers geldt dat ouderenmishandeling zich herhaald en soms systematisch voordoet. Onze bevindingen komen nauw overeen met de bevindingen van de Ierse studie van Naughton e.a. (2010) die een prevalentie van 4,0 procent sinds 65 jaar en 2,2 procent in het afgelopen jaar laat zien. Deze studie kent een zeer vergelijkbare studieopzet met face-to-face-interviews met thuiswonende 65-plussers met behulp van de CTS en eenzelfde cutoff-grens voor psychische mishandeling en verwaarlozing. 

Conclusies en implicaties
Concluderend kunnen we stellen dat 1 op de 20 thuiswonende 65-plussers ooit te maken krijgt met ouderenmishandeling en 1 op de 50 op jaarbasis te maken heeft met ouderenmishandeling, wat sterk overeenkomt met de resultaten eerder vergelijkbaar opgezet onderzoek in het buitenland. Belangrijk om daarbij te onderstrepen is dat in onze interviewstudie ouderenmishandeling op een zo valide mogelijke manier is gemeten (namelijk ouderenmishandeling in een relationele context, deels is duidelijk dat het in een afhankelijkheidsrelatie plaats heeft gevonden, en wat betreft psychische mishandeling en verwaarlozing gaat het om meer dan incidenteel voorkomend) en dat rapportages afkomstig zijn van een zo representatief mogelijke groep thuiswonende 65 plussers. Wel was sprake van behoorlijke uitval. De intensiteit van de gehanteerde interviewmethode zal hierbij vermoedelijk een rol hebben gespeeld. Mogelijk heeft uitval verhoudingsgewijs meer plaatsgevonden onder kwetsbare ouderen, waardoor de prevalentie van ouderenmishandeling onderschat kan zijn. Een veel hoger percentage (17% van de 65-plussers) rapporteert iemand anders van 65 jaar en ouder te kennen die slachtoffer van ouderenmishandeling is (geweest). De prevalentieresultaten dienen derhalve als een ondergrens te worden gezien.


Het onderzoek laat zien dat ouderenmishandeling in vele gedaanten en maten van ernst voorkomt en diverse gevolgen kan hebben. Slachtoffers van ouderenmishandeling kunnen getypeerd worden door een aantal kwetsbaarheden, bijvoorbeeld op het vlak van verslechterde gezondheid en psychisch functioneren, beperkte zelfredzaamheid en sociaal netwerk of financiële moeilijkheden. Deze kwetsbaarheden lijken ook voor plegers te gelden. Voor preventie, herkenning en aanpak van ouderenmishandeling kunnen deze kwetsbaarheden fungeren als signaal om nader onderzoek te doen naar de specifieke situatie van de betreffende oudere en diens sociale netwerk. 


De bevindingen van dit onderzoek bieden enkele aandachtspunten of perspectieven voor de praktijk:

  • mits voldoende aandacht, tijd en kennis van het thema zijn instanties in staat om ouderenmishandeling actief te signaleren;
  • niet alleen professionals, maar ook ouderen zelf en hun sociale netwerk zijn en blijven belangrijke doelgroepen als het gaat om voorlichting met betrekking tot de thematiek en mogelijkheden voor hulp;
  • preventie en interventie zouden gebaat zijn bij inzet op het gehele systeem van de oudere, waarbij zowel gekeken wordt naar de kenmerken van het slachtoffer als de pleger(s), evenals de context waarin zij zich bevinden.