Bezwaren tegen stop

Bezwaren tegen stop

Prof.dr. Ido Weijers | 2001 | Tijdschrift J*
3,90
Gratis voor abonnees.

Omschrijving

Stelt u zich voor dat uw dochter van 11 door de politie wordt thuisgebracht, omdat ze probeerde een mascararoller te pikken bij de drogist bij u in de buurt. Of dat de politie u belt om uw zoon van 10 op te komen halen op het bureau, omdat hij een leeftijdgenootje van een andere school op straat twee tanden uit z'n mond heeft geslagen. U schrikt. En u niet alleen, ook uw kind. 

Voor hen die - uiteraard jaren geleden - zelf een dergelijke ervaring hebben gehad of iets dergelijks van nabij hebben meegemaakt spreekt dit vanzelf. Degenen die die ervaring missen of om welke reden dan ook, toch mochten twijfelen aan de uitwerking ervan, worden door het recent verschenen rapport over een jaar experimenteren met een Halt-achtige reactie voor kinderen onder de 12 uit de droom geholpen.' De meest treffende, maar tegelijk de meest solide conclusie die aan dit rapport verbonden kan worden is dat, wat hulpverleners hier verder ook nog op mogen laten volgen, de indruk die het gesprek met de agent op de kinderen maakt niet meer wordt overtroffen. Ouders zowel als kinderen blijken het hier in alle gevallen hartgrondig over eens. Het bewuste rapport van onderzoeksbureau Van Dijk, Van Soomeren en Partners (DSP) gaat echter niet in de eerste plaats over het politieoptreden, maar over de speciale sanctie voor ‘twaalf- ‘minners’ waarmee sinds 1999 wordt geéxperimenteerd en die als ‘Stop’ wordt aangeduid. Deze sanctie is in het leven geroepen toen in de jaren negentig bij het Ministerie van Justitie behoefte werd gevoeld om aansluitend op Haltsancties voor kinderen van 12 en ouder, ook bij jongere kinderen die de wet overtreden met een sanctie te kunnen reageren en het niet bij een vermaning door de politie te laten. Aansluitend bij de toegenomen preventieve aandacht voor ‘risico-kinderen’ van de basisschoolleeftijd, de zogenoemde ‘twaalf-minners’, werd in het voorjaar van 1997 in de notitie Kinderen en Criminaliteit van de directie Preventie, Jeugd en Sanctiebeleid van het Ministerie van Justitie, de aanbeveling gedaan om ook voor deze groep een Halt-achtige sanctie te ontwikkelen. Een jaar later nam de Staatssecretaris van Justitie deze aanbeveling over. Daarop heeft het College van Procureurs-Generaal in april 1999 een concrete aanwijzing vervaardigd die kort daarop in werking is getreden. Daarmee is voor de duur van een jaar bij wijze van experiment de Stop-reactie voor twaalfminners officieel van kracht geworden. Naar verwachting discussieert de Tweede Kamer binnenkort met staatssecretaris Kalsbeek over de toekomst van deze sanctie. Daartoe is het rapport van DSP dat continuering van deze sanctie aanbeveelt, onlangs naar de Kamer gestuurd. Ik zal echter aantonen dat voor een dergelijke aanbeveling een valide onderbouwing ontbreekt.  

Effecten

Genoemd rapport voorziet in een aantal cijfers, het levert nuttig inzicht in het soort delicten die aan de orde zijn en het biedt een impressie van wat een aantal hulpverleners, ouders en kinderen vinden van de sanctie. Wat we over Stop echter in de eerste plaats willen weten, zijn drie dingen: wat is het motief, wat is de werkwijze en wat zijn de effecten? Wat het laatste punt betreft kunnen we kort zijn. Terwijl e titel van het rapport de indruk wekt dat er iets over de effecten zal worden gemeld, wordt volstaan met de terloopse mededeling dat daarover nog niets te zeggen valt en dat daar hoogstens over een paar jaar iets meer over gezegd kan worden. (p.56) Dit is merkwaardig! Immers, noch bij traditioneel effectonderzoek met controlegroepen, noch bij zogenaamd ‘bruikbaarheids'onderzoek waarin het accent primair ligt op ‘externe validiteit’ hoeft men jarenlang te wachten op betrouwbaar resultaat en kan er bijvoorbeeld al na een half jaar of een jaar over de eerste bevindingen worden gerapporteerd.! Maar aangezien het hier niet de plaats is om op de methodologische haken en ogen van dergelijk onderzoek in te gaan laat, ik dit punt verder rusten. Ik volsta ‘met enkele aansluitende opmerkingen. Ten eerste wil ik er op wijzen dat in de conclusies van het rapport van DSP toch wordt gesuggereerd dat er wel degelijk sprake zou zijn van effecten van Stop, dat ‘de Stop-reactie pedagogische en preventieve effecten sorteert voor een doelgroep waar men voorheen weinig mee kon(p.74). Het is enigszins misleidend dat hier in de conclusies opnieuw meningen van betrokkenen worden aangehaald, terwijl de rapporteurs zelf stellen dat er over effecten nog niets te melden valt. Voor alle duidelijkheid stel ik daarom vast dat een pleidooi om Stop te continueren in elk geval niet berust op inzicht in de effectiviteit ervan. Sterker nog, het is zuiver onderzoeksmatig beschouwd niet erg waarschijnlijk dat deze sanctie ooit aantoonbaar effect zal sorteren. Dat heeft allereerst te maken met de geringe signaalwaarde van de betreffende delicten die nu eenmaal tot het kattenkwaad behoren waarmee kinderen hun grenzen verkennen: baldadig gedrag, vernieling, vechten, kleine diefstalletjes, vuurwerk en fikkies steken. Lastig, irritant en soms buitengewoon storend gedrag voor de omgeving en de getroffene, waaraan dan ook zo snel mogelijk een einde moet worden gemaakt, ‘maar op zich ook niet meer dan dat. Die geringe signaalwaarde hangt op zijn beurt weer samen met de prille leeftijd van de daders. En in dit licht van geringe signaalwaarde en prille leeftijd krijgt de sanctie logischerwijze in de praktijk een invulling waarvan het niet erg waarschijnlijk mag worden geacht dat die enig effect zal laten zien, Wellicht dienen we ons in plaats van ons meer dan gebruikelijk zorgen te maken over de boevenstreken van tien- en elfjarigen, die op zich en zeker bij first offenders geen enkele indicatie vormen voor een criminele carridre, eerder zorgen te maken over het boemerang-effect dat structurele invoering van deze sanctie zou kunnen hebben jegens datgene dat de sanctie lijkt te beogen. Maar voordat ik daarop in kan gaan moeten we eerst het motief voor Stop nader onder de loep nemen.