Wat werkt bij vroegtijdige preventie van kindermishandeling?

Wat werkt bij vroegtijdige preventie van kindermishandeling?

Gratis

Omschrijving

Kindermishandeling is een omvangrijk probleem met ernstige gevolgen voor de slachtoffers en de maatschappij. Schattingen van de jaarlijkse prevalentie van kindermishandeling in Nederland lopen uiteen van ongeveer 3% van alle kinderen (gebaseerd op rapportage door informanten; Alink e.a., 2018) tot ongeveer 12% van schoolgaande kinderen (gebaseerd op zelfrapportage onder scholieren; Schellingerhout & Ramakers, 2017). Inspanningen die in de afgelopen jaren zijn verricht om kindermishandeling te voorkomen lijken niet te hebben geleid tot een substantiële vermindering van het aantal jaarlijks mishandelde kinderen (Van Berkel e.a., 2020). Jonge kinderen hebben de grootste kans om mishandeld te worden en juist op jonge leeftijd heeft kindermishandeling ernstige negatieve gevolgen voor de sociaal-emotionele ontwikkeling van het kind, gehechtheid, de lichamelijke ontwikkeling en de kwaliteit van leven (Eigsti & Cicchetti, 2004; English, Thompson, Graham, & Briggs, 2005; Scarborough & McRae, 2008). Het is daarom belangrijk om kindermishandeling vroegtijdig te signaleren en preventieve interventies in te zetten. Bovendien kan in een vroeg stadium vaak effectiever en efficiënter worden ingegrepen om kindermishandeling te voorkomen omdat problemen dan nog beter (en met minder kosten) behandelbaar zijn (Klein Velderman, & Pannebakker, 2008). Het hoofddoel van het consortium Vroegpreventie kindermishandeling was daarom om te onderzoeken hoe de effectiviteit van vroegtijdige preventie kan worden verbeterd, met als achterliggend doel het voorkomen van kindermishandeling. 

Preventie is in te delen in de volgende drie vormen: (1) primaire preventie, gericht op alle ouders en kinderen (b.v. schoolvoorlichting), (2) secundaire preventie, gericht op risicogroepen (b.v. VoorZorg en Stevig Ouderschap) en (3) Tertiaire preventie, gericht op het voorkomen van herhaling van kindermishandeling (b.v. MST-CAN). Bovendien zijn bij preventie drie fasen te onderscheiden, namelijk: (I) (vroeg)signalering, (II) toeleiding van gezinnen naar passende interventies en (III) de inzet van interventies. Figuur 1. geeft een schematische weergave van de drie vormen en drie fasen van preventie. De grenzen tussen de verschillende fasen en vormen van preventie zijn echter niet altijd zo duidelijk: zo vindt bijvoorbeeld risico- en behoeftetaxatie soms plaats binnen een interventie (in plaats van voorafgaand hieraan). De verschillende deelstudies van het onderzoek van het consortium waren gericht op alle drie de fasen en alle drie de vormen van preventie, met een focus op vroegsignalering en vroegpreventie.

Deelstudies 1 en 2 waren gericht op de eerste fase (vroegsignalering) en hadden als doel inzicht te verkrijgen hoe het proces van signaleren en melden van kindermishandeling kan worden verbeterd. Onderzoek laat namelijk zien dat signalen van kindermishandeling vaak niet opgemerkt worden en vermoedens van professionals niet gemeld (Goebbels et al., 2008; Reijneveld et al., 2008; Visscher & Van Stel, 2017). In deelstudie 1 werd apart voor vaders en moeders de predictieve validiteit van de SO-vragenlijst onderzocht. De SO-vragenlijst is een screeningsvragenlijst die wordt ingezet binnen de jeugdgezondheidszorg (JGZ) om gezinnen met een verhoogd risico op toekomstige kindermishandeling vroegtijdig te identificeren zodat om deze vervolgens de preventieve interventie Stevig Ouderschap aan te kunnen bieden (Bouwmeester-Landweer, 2006). In deelstudie 2 werd kwalitatief onderzoek uitgevoerd bij huisartsen, jeugdartsen, jeugdverpleegkundigen, GGZprofessionals, leraren en zorgprofessionals op scholen, met als doel ervaringen, attitudes, perspectieven en vaardigheden met betrekking tot het signaleren en melden van kindermishandeling in kaart te brengen, en te onderzoeken hoe dit kan worden verbeterd.

Deelstudie 3 en 4 waren eveneens gericht op fase 1 en hadden betrekking op programma’s op scholen ter preventie van kindermishandeling. Voor de preventie van kindermishandeling is het namelijk niet alleen belangrijk dat professionals signalen herkennen, maar ook dat kinderen zelf weten wat kindermishandeling is en wat ze kunnen doen als ze het zelf meemaken of zien bij andere kinderen. Het aantal mishandelde kinderen dat uit zichzelf hulp zoekt blijkt namelijk zeer gering: onderzoek zien dat slechts 0,1 procent van alle meldingen bij Veilig Thuis afkomstig is van kinderen 6 zelf (Augeo, 2022). Schoolvoorlichting over kindermishandeling wordt ook door jongeren, ouders en leraren gezien als één van de belangrijkste preventiestrategie voor het voorkomen van kindermishandeling (Gubbels et al., 2021; Pieper and De Haan, 2017). Desalniettemin worden deze programma’s nog nauwelijks ingezet in Nederland en is ook weinig bekend over de effectiviteit van deze programma’s. Daarom werd in deelstudie 3 op basis van een meta-analyse onderzocht wat effectieve elementen zijn van deze preventieve programma’s en werd in deelstudie 4 aan ervaringsdeskundigen gevraagd wat zij belangrijk vinden in schoolverlichting en waar deze programma’s aan moeten voldoen. 

De deelprojecten vijf tot en met acht hadden betrekking op fase 2 van Figuur 1, namelijk het effectief toeleiden van gezinnen naar passende interventies. Hierbij is het allereerst belangrijk om vast te stellen of er op dit moment sprake is van kindermishandeling en, indien dit het geval is, veiligheidsafspraken vast te leggen in een veiligheidsplan (zie ook Van der Put e.a., 2018; Vogtländer & Van Arum, 2016). Een tweede stap is het uitvoeren van een risicotaxatie om het risico op toekomstige kindermishandeling in te schatten. Indien er sprake is van een verhoog risico is een volgende stap om een behoefte- en responsiviteitstaxatie uit te voeren om gezinnen te kunnen toeleiden naar passende interventies. Bij interventies ter preventie van kindermishandeling kan onderscheid worden gemaakt tussen: (a) risicogestuurde zorg, oftewel interventies gericht op de vermindering van de aanwezige veranderbare risicofactoren; (b) herstelgerichte zorg, oftewel interventies gericht op de behandeling van de gevolgen van kindermishandeling, zoals traumabehandeling; en (c) compenserende zorg, oftewel zorg die wordt ingezet bij gezinnen waarbij het risico voortkomt uit onveranderbare risicofactoren, zoals LVB-problematiek (Van der Put e.a., 2018; Vogtländer & Van Arum, 2016). 

Voor de toeleiding naar passende interventies wordt in de justitiële context gebruik gemaakt van het Risk-Needs-Responsivity(RNR)-model, een besluitvormingsmodel dat geldt als de gouden standaard voor effectieve toeleiding en interventie (Bonta & Andrews, 2017). Het RNR-model bestaat uit de volgende drie principes: (1) het risicoprincipe, dat aangeeft dat de intensiteit van een interventie moet worden afgestemd op de hoogte van het risico op herhaling van het ongewenste gedrag, (2) het behoefteprincipe, dat aangeeft dat een interventie moet zijn gericht op veranderbare risicofactoren die samenhangen met het ongewenste gedrag en (c) het responsiviteitsprincipe, dat aangeeft dat rekening moet worden gehouden met specifieke kenmerken en omstandigheden van het gezin. In deelstudie 5 werd allereerst een uitgebreide meta-analyse uitgevoerd naar de effectiviteit van het RNR-model, specifiek voor gezinsgerichte interventies. In deelstudie 6 werd een pilotonderzoek uitgevoerd naar de praktische bruikbaarheid van de ARIJ-needs, een 7 behoeftetaxatie-instrument dat is ontwikkeld met als doel de belangrijkste veranderbare risicofactoren in kaart te brengen waarop met interventie(s) kan worden aangegrepen (Van der Put e.a., 2018). De ARIJ-Needs is ontwikkeld in aanvulling op de ARIJ-Safety, welke als doel heeft om vast te stellen of er op dit moment sprake is van kindermishandeling (Vial, e.a., 2019a, 2019b, 2020), en de ARIJ-Risk, welke als doel heeft om het risico op toekomstige kindermishandeling in te schatten (Van der Put e.a., 2016; Vial e.a., 2019a; 2021). In deelstudie 7 werd onderzocht in hoeverre er verschillen zijn in de veroorzakende en instandhoudende factoren tussen mannelijke en vrouwelijke huiselijk geweldplegers met als achterliggend doel de behandeling beter te kunnen afstemmen op de criminogene behoeften van daders van huiselijk geweld (hetgeen van belang is voor de invulling van risicogestuurde zorg). In deelstudie 8 werden de belangrijkste responsiviteitsfactoren in kaart gebracht, specifiek voor jeugdbescherming, hetgeen van belang is voor het afstemmen van de behandeling op specifieke kenmerken van gezinnen. 

Deelstudie 9 tot en met 12 hadden betrekking op fase 3 van Figuur 1, namelijk op het inzetten van bewezen effectieve preventieve interventies. Eerder uitgevoerde overzichtsstudies en meta-analyses laten zien dat: (a) slechts weinig interventies op effectiviteit zijn onderzocht, (b) langetermijneffecten meestal onbekend zijn en (c) onderzochte interventies slechts in beperkte mate effectief zijn in het voorkomen van kindermishandeling (zie bijvoorbeeld Euser et al., 2015; Filene, Kaminski, Valle & Cachat, 2013; Geeraerts, Van den Noortgate, Grietens, & Onghena, 2004; Guterman, 1991; Pinquart & Teubert, 2010; Sweet & Appelbaum, 2004). Deelstudie 9 was gericht op de effecten van slachtofferschap van verschillende vormen van kindermishandeling. Eventuele verschillen in effecten van verschillende vormen van kindermishandeling zijn van belang voor de invulling van herstelgerichte zorg. In deelstudie 10 zijn twee omvangrijke meta-analyses uitgevoerd naar effectieve componenten van (1) huisbezoekprogramma’s en (2) oudertrainingsprogramma's. Deelstudie 11 was gericht op het onderzoeken van de lange termijn effectiviteit van interventies. Tot slot werd in deelstudie 12 onderzocht in hoeverre de effectiviteit van bestaande preventieve interventies ter voorkoming van kindermishandeling kan worden verhoogd door het toevoegen van specifieke modules gericht op de aanpak van belangrijke risicofactoren voor kindermishandeling, namelijk: (a) het vergroten van zelfvertrouwen van ouders, (b) beter omgaan met stress, (c) beter omgaan met gevoelens van boosheid en (d) signaleren van trauma gerelateerde klachtgen. Samenvattend geeft Figuur 2. een overzicht van de focus van de verschillende deelstudies. In de volgende hoofdstukken wordt een samenvatting gegeven van de resultaten van de 12 deelstudies. Een uitgebreide beschrijving van de studies is te vinden in de wetenschappelijke publicaties 8 waarnaar wordt verwezen in de hoofdstukken. In bijlage II is een totaaloverzicht te vinden van alle publicaties die het project heeft voortgebracht.