Jonge criminelen die volwassen worden

Jonge criminelen die volwassen worden

Wat beïnvloedt hun gedrag en wat is de rol van Justitie?

Omschrijving

Het is een bekende opvatting dat jonge criminelen 'er wel overheen groeien' als ze ouder worden en erin slagen werk, woongelegenheid en een partner te vinden. Cijfers die de ontwikkeling van jonge delinquenten in beeld brengen ondersteunen deze opvatting voor een deel. Diezelfde cijfers laten echter ook zien dat sommige criminelen die met delinquentie begonnen in de late kindertijd of adolescentie tot ver in de volwassenheid delicten blijven plegen. En het gebeurt ook dat jongeren pas na de adolescentie, op jongvolwassen leeftijd, een criminele carrière starten.

In Jonge criminelen die volwassen worden presenteren Rolf Loeber, Machteld Hoeve, Wim Slot en Peter van der Laan internationale en Nederlandse onderzoeksgegevens die de ontwikkeling van deze jonge delinquenten in kaart brengen. Bij de totstandkoming van het boek werkten zij samen met de Amerikaanse studiegroep From Juvenile Delinquency to Adult Crime. De onderzoeksgegevens hebben betrekking op risicofactoren zoals een gebrekkige zelfcontrole, psychische stoornissen, drugsgebruik, een vroege start van crimineel gedrag en het wonen in een achterstandsbuurt. Daarnaast is er aandacht voor sekseverschillen. Ook komen factoren aan bod die een verdere ontwikkeling van crimineel gedrag of een toename in ernst van de delicten kunnen verhinderen. Juist met betrekking tot deze beschermende factoren blijkt nader onderzoek nodig omdat de huidige studies zelden factoren opleveren die tot in de latere volwassenheid ‘werkzaam’ zijn.

Een belangrijk thema in het boek is de vraag of een achttienjarige wel in alle opzichten als volwassene kan worden beschouwd. Het is immers bekend dat de rijping van de hersenen pas later, op jongvolwassen leeftijd voltooid wordt. Dit betekent dat planningsvaardigheden en het vermogen impulsen te beheersen bij sommige jonge mensen nog niet optimaal ontwikkeld zijn. Dat kan de kans vergroten dat ze tot crimineel gedrag overgaan. Dit inzicht heeft in Nederland tot een wetswijziging geleid die het mogelijk maakt om bij jongvolwassenen van 18 tot 23 jaar het jeugdstrafrecht toe te passen: het adolescenten strafrecht.

Loeber en zijn medeauteurs alsook de auteurs van de afzonderlijke hoofdstukken hebben een enorme prestatie geleverd met het bijeenbrengen van onderzoeksresultaten die een nader licht werpen op een levensfase die van cruciaal belang lijkt te zijn als het gaat om het beëindigen, verdergaan of zelfs het aanvangen van crimineel gedrag.
 

H0 - Woord vooraf / Dankwoord / Inhoud / Samenvatting

H0 - Woord vooraf / Dankwoord / Inhoud / Samenvatting

Woord vooraf / Dankwoord / Inhoud / Samenvatting

Meer info
Gratis
H1 - Inleiding

H1 - Inleiding

Jeugdcriminaliteit is een hardnekkig en ingrijpend probleem in veel Europese landen (ESB, 2010) en vormt een van de hoofdoorzaken van fysieke, materiële en psychische schade bij slachtoffers. Er bestaan grote verschillen in de manieren waarop landen binnen en buiten het strafrecht – dat voor minderjarigen en soms dat voor volwassenen – omgaan met jeugdige delinquenten. Ze verschillen ook in hun wettelijke definities van de leeftijd waarop jongeren aansprakelijk worden gesteld (van 8 tot 18 jaar), en in de minimumleeftijd voor mogelijke toepassing van het volwassenenstrafrecht (variërend van 15 tot 18 jaar; zie hoofdstuk 11).
Wetenschappers, professionals en leken vragen zich regelmatig af waarom jonge mensen misdrijven plegen. Sommigen van hen verdedigen de stelling dat er ‘slechte’ individuen bestaan die al van kinds af aan stuurloos zijn en van wie velen gedurende hun gehele leven crimineel blijven. Anderen menen dat jeugdige criminelen voor een belangrijk deel het product van hun omgeving zijn: hoe ‘slechter’ die omgeving, des te ‘slechter’ wordt hun gedrag na verloop van tijd. In dit boek dragen we argumenten aan dat beide posities te verdedigen zijn, maar ook voor het feit dat veel jeugdcriminelen ertoe geneigd zijn om met crimineel gedrag te stoppen op het eind van hun adolescentie of vroege volwassenheid.
Omdat in de meeste Europese landen en de meeste staten in de Verenigde Staten de wettelijke overgang van adolescentie naar volwassenheid is vastgesteld op de leeftijd van 18 jaar, is een ander discussiepunt of jongeren op hun 18e meestal controle hebben over hun gedrag en of de rijping van hun brein op die leeftijd voltooid is. Als dat zo is, kunnen we dan de oorzaken en schuld voor criminaliteit vanaf 18 jaar wijten aan blijvende individuele verschillen in plaats van aan geestelijke onrijpheid en achterstanden in gezinnen, scholen en sociale omgeving?

Meer info
3,90
H10 - Interventies

H10 - Interventies

In dit hoofdstuk geven we een overzicht van interventies die tot doel hebben ernstig antisociaal gedrag van oudere adolescenten en jongvolwassenen terug te dringen. De nadruk ligt ligt op psychosociale programma’s in justitiële jeugdinrichtingen en gevangenissen voor volwassenen en op interventies specifiek gericht op de jongere (18 tot 25 jaar) en zijn omgeving.

In de voorgaande hoofdstukken is al uiteengezet dat ondanks de duidelijke wettelijke scheidslijn (in Nederland 18 jaar; Tonry (2007)) volwassen worden een geleidelijk proces is dat voor iedere jongere anders en in een ander tempo verloopt. Bovendien gaat het op het ene levensterrein sneller dan op het andere en duurt het hele proces van volwassenwording de laatste decennia langer dan onder vorige generaties het geval was. Een voorwaarde voor het succes van een programma voor jongvolwassen daders is dat er rekening wordt gehouden met zowel de verschillende ontwikkelingstaken die horen bij volwassenwording als de factoren die tijdens deze periode te maken hebben met doorgaan, beginnen of stoppen met criminele activiteiten (Mulvey e.a., 2004).

De volgende vragen komen aan de orde: Wat zijn de algemene en specifieke werkzame factoren in interventies voor jongvolwassen daders? Welke interventies zijn er in ons land beschikbaar en omvatten die veelbelovende factoren? We concentreren ons op programma’s voor jongvolwassen daders zelf en we laten interventies die vooral gericht zijn op jonge daders, hun ouders of verdere familie buiten beschouwing.

Werkzame factoren voor jongvolwassen daders: internationale resultaten
Effectieve interventies worden onderbouwd door een hulpverleningstheorie die beschrijft welke risico- en beschermende factoren de interventie wil beïnvloeden en wat de algemene en specifieke werkzame factoren zijn om het doel van de interventie te bereiken (Van Yperen & Boendermaker, 2008). Algemene of non-specifieke elementen van een interventie zijn de factoren die aan het resultaat bijdragen ongeacht het soort interventie, het soort probleem of de groep of de individuen waar het om gaat. Specifieke elementen zijn verantwoordelijk voor de effectiviteit van behandelingen die gericht zijn op de eigen dynamische factoren die relevant zijn voor de doelgroep van de interventie, in dit geval jongvolwassen delictplegers.

Algemene werkzame factoren
Reviews en meta-analyses laten zien hoe belangrijk de rol is die risico, behoefte en responsiviteit spelen in het werken met criminele jongeren. Interventies moeten afgestemd zijn op de ernst en complexiteit van het probleemgedrag van de jongere en gericht zijn op de kenmerken, risicofactoren en behoeften die direct met het probleemgedrag te maken hebben. De interventie moet derhalve bestaan uit verschillende modules met verschillende methoden die uiteenlopende risicofactoren aanpakken (Andrews e.a., 1990; Lipsey, 2009; Lowenkamp, 2004). Andere algemene werkzame factoren zijn het in hoge mate uitvoeren van de interventie zoals de bedoeling is (behandel-integriteit); een goede aansluiting bij de motivatie van de cliënt; een adequate planning en structuur van de interventie; een werk-alliantie tussen hulpverlener en cliënt; en, tot slot, goed getraind en opgeleid personeel (zie bv. Shirk & Karver, 2003; Weisz e.a., 1995; Van Yperen e.a., 2010).

Meer info
3,90
H11 - Europese perspectieven

H11 - Europese perspectieven

In dit hoofdstuk geven we een overzicht van Europees onderzoek naar criminaliteit in relatie tot de overgang van adolescentie naar jongvolwassenheid. Na bespreking van enkele Europese longitudinale onderzoeken presenteren we enkele grote Europese en Amerikaanse cross-sectionele onderzoeken. Wat betreft specifieke dadergroepen geven we informatie over misdrijven tegen het leven, huiselijk geweld, bendes en de verbinding tussen migratie en criminaliteit. Vervolgens gaan we in op de evaluatie van interventies, waarbij de nadruk ligt op de effectiviteit ervan voor jonge daders. Tot slot nemen we het − zeer heterogene − Europese beleid ten aanzien van jeugdcriminaliteit onder de loep, inclusief leeftijdsgrenzen voor jeugdstraffen, berechting (met inbegrip van detentie en andere sancties) en drugs- en alcoholbeleid. We besluiten het hoofdstuk met enige conclusies.

Crimineel gedrag begrijpen
Longitudinaal onderzoek in Europa
We richten hier onze aandacht op onderzoek dat crimineel gedrag tijdens de late adolescentie en vroege volwassenheid verklaart; we betrekken hierbij ook niet-criminologisch onderzoek. Tabel 11.1 geeft hiervan een overzicht. Onderzoek gebaseerd op steekproeven van minder dan 100 personen of zonder resultaten betreffende adolescentie inclusief vroege volwassenheid (bv. Saar, 2003; Kuppens e.a., 2009; Eisner e.a., 2007) blijft buiten beschouwing.

Meer info
3,90
H12 - Conclusies, aanbevelingen voor beleid en onderzoek

H12 - Conclusies, aanbevelingen voor beleid en onderzoek

In dit laatste hoofdstuk verbinden we de uitkomsten uit de voorgaande hoofdstukken met informatie van de US Study Group betreffende de overgang van jeugd- naar volwassenencriminaliteit (Loeber & Farrington, 2012). In het eerste deel van dit overzicht concentreren we ons op:
1. criminele carrières, inclusief die van speciale categorieën daders als drugsdealers en plegers van levensdelicten;
2. verklaringen voor doorgaan en stoppen met crimineel gedrag gedurende de adolescentie en vroege volwassenheid; en
3. kwetsbare groepen. Het tweede deel behandelt de volgende onderwerpen:
1. voorspelling en risico-assessment om het risico op recidive vast te stellen in de overgang van adolescentie naar volwassenheid;
2. wettelijke grenzen tussen adolescentie en volwassenheid en de eventuele noodzaak die te wijzigen;
3. justitieel beleid en praktijk ten aanzien van adolescenten en jongvolwassenen;
4. preventie en behandeling buiten het justitiële systeem;
5. sekseverschillen;
6. etnische minderheden. Het derde en laatste deel van dit hoofdstuk bevat de hoofdlijnen, conclusies en beleids- en onderzoeksaanbevelingen.

I. Criminele carrières, verklarende processen en kwetsbare groepen
De eerste vraag gaat over criminele carrières: in welke mate zien jongeren tussen adolescentie en vroege volwassenheid af van, dan wel gaan zij door met criminaliteit? De tweede vraag heeft betrekking op verklaringen voor het stoppen of doorgaan in die overgangsjaren en voor het beginnen met crimineel gedrag in de vroege volwassenheid. 
De derde kernvraag luidt: sluit het moment van stoppen en doorgaan met criminaliteit aan bij de wettelijke meerderjarigheidsgrens (in de meeste landen 18 jaar)? Deze drie vragen zijn, in combinatie met risico-inschatting en vragen rond wetgeving en interventies, essentieel om vast te stellen of we een periode van ‘ontluikende volwassenheid’ moeten onderscheiden (Arnett, 2000) waarin toepassing van wettelijke regelingen, maatregelen en sancties meer op de adolescent dan op de jongvolwassene gericht zouden moeten zijn.

I.1 Patronen van criminele carrières, de leeftijd-criminaliteitscurve, en doorgaan of stoppen gedurende de overgang van adolescentie naar vroege volwassenheid Voor gegevens over criminele carrières tussen adolescentie en vroege volwassenheid kijken we eerst naar longitudinale gegevens met betrekking tot crimineel gedrag tussen 15 en 29 jaar (gebaseerd op de hoofdstukken 2 en 5 van dit boek; Piquero e.a., 2012; Rosenfeld e.a., 2012). De belangrijkste determinanten van een criminele loopbaan zijn prevalentie en frequentie, volharding en beëindiging, escalatie en specialisatie en type criminele carrière.

Meer info
3,90
H2 - Patronen van criminele carrières

H2 - Patronen van criminele carrières

In de Nederlandse volkskunst uit de 16e en 17e eeuw was een stijgende en weer dalende trap een populaire manier om op metaforische wijze de levensloop weer te geven. Zo’n ‘levenstrap’ begon bij de geboorte en iedere trede vertegenwoordigde een volgend decennium. Om het hoogste niveau, de bloei van het leven, te bereiken, waren vijf treden nodig. Vanaf dat punt ging het weer vijf treden omlaag naar de ouderdom en uiteindelijk de dood. Meer dan aan de biologische groei van het individu gaf zo’n levenstrap uiting aan de gevaren en valkuilen verbonden aan iedere levensfase en de manier waarop die, in overeenstemming met de christelijke ethiek van die tijd, het beste te vermijden waren. Een respectabel vak leren, trouwen, een gezin stichten en carrière maken, golden als onontbeerlijk voor een geslaagd en gelukkig leven. De echo van deze 16e-eeuwse volkswijsheid vinden we nu nog terug in veel op individuele ontwikkeling en de levensloop gebaseerde criminologische theorieën in een verklaring voor het afzien van crimineel gedrag.

Bijna zonder uitzondering benadrukken criminologische ontwikkelings- en levenslooptheorieën het belang van conventionele rollen die volwassenen vervullen in het proces van stoppen met criminaliteit. Sampson en Laub (1993; Laub & Sampson, 2003) veronderstellen in hun age-graded- theorie dat sociale banden die geworteld zijn in de overgang naar volwassenheid een gunstige invloed hebben op afzien van crimineel gedrag. De overgang naar volwassenheid zorgt voor nieuwe situaties, zoals een baan en een huwelijk en nieuwe bronnen voor sociale controle, leiden tot een reorganisatie van routineactiviteiten en bieden de mogelijkheid voor een identiteitsverandering.

Volgens de age-graded- theorie zorgen deze veranderingen voor afstand nemen van criminaliteit en fungeren ze als keerpunten die daders ertoe brengen van toekomstige misdrijven af te zien. Op een vergelijkbare manier wijst de ontwikkelingstaxonomie van Moffitt (1993) erop dat betrokkenheid bij belangrijke rollen die volwassen vervullen essentieel is om van crimineel gedrag af te zien. Betrokken blijven bij crimineel gedrag levert een adolescent in de overgang naar volwassenheid steeds meer ‘kosten’ op. Door de formele en informele sancties die aan dat gedrag verbonden zijn, ziet de adolescent prestaties uit het verleden en doelen voor de toekomst in gevaar komen. Het merendeel van de delinquente adolescenten reageert op die toenemende onzekerheid door zich te committeren aan de nieuw beschikbare rollen die volwassenen vervullen en crimineel gedrag op te geven.

Tegen de achtergrond van verandering en verscheidenheid en de resultaten van eerder internationaal onderzoek, schetsen we in dit hoofdstuk de ontwikkeling in Nederland van crimineel gedrag in de overgang naar volwassenheid. We baseren ons op een review van beschikbaar Nederlands onderzoek en op nieuwe analyses van data over de criminele carrières van Nederlandse jongvolwassenen verzameld op zowel algemeen als individueel niveau. Op basis van dat materiaal onderzoeken we het niveau en de aard van crimineel gedrag en de verschillende dimensies van criminele carrières van 21- tot 30-jarigen. Als startpunt voor onze analyse maken we gebruik van het begrippeninstrumentarium van het criminal career paradigm (Piquero e.a., 2003). Speciale aandacht besteden we aan patronen van continuïteit en verandering, wat betreft zowel de frequentie als de ernst en verscheidenheid van misdrijven. Voor zover de gegevens dat toelaten, zullen we die dimensies van criminele carrières onderzoeken en vergelijken voor mannelijke en vrouwelijke daders en voor daders van Nederlandse en niet-Nederlandse afkomst. Eerst zullen we ingaan op de overgang van adolescentie naar jongvolwassenheid in de algemene bevolking.

Meer info
3,90
H3 - Effecten van sociale omgeving en buurt op criminele carrières

H3 - Effecten van sociale omgeving en buurt op criminele carrières

Verschillende onderzoekers wijzen erop dat criminele activiteiten in veel gevallen afhangen van de context waarbinnen ze plaatsvinden (Horney e.a., 2012; Wortley & Mazerolle, 2008). Criminelen komen vaak samen in bepaalde buurten of hangen rond op bepaalde locaties in een buurt. In dit hoofdstuk behandelen we de vraag of de mate waarin iemand crimineel gedrag vertoont, verandert wanneer de betreffende persoon van de ene naar de andere buurt verhuist. We richten ons ook op andere contextuele veranderingen in de sociale omgeving, zoals het verlaten van het ouderlijk huis tijdens de adolescentie of jongvolwassenheid als gevolg van huwelijk of het vinden van een baan. We dragen argumenten aan voor de stelling dat het slechts mogelijk is beide typen context goed te begrijpen als we ze controleren voor wederzijdse effecten. Dat wil zeggen dat we bij de bepaling van het effect van het ene type context een eventueel medebepalende invloed van het andere type context uitfilteren en vice versa.

Betekenissen van ‘context’ en de verwevenheid ervan
Van ‘context’ kunnen we ons op minstens twee manieren een begrip vormen. In onderzoek naar criminele loopbanen verwijst het gewoonlijk naar de sociale omgeving, zoals iemands relatie tot zijn ouders, partner, kinderen, vrienden en collega’s. In deze betekenis heeft ‘context’ een duidelijke sociaal-psychologische inhoud en verwijst ‘verandering van context’ naar grote veranderingen in de directe sociale context (omgeving). We denken dan zowel aan verlaten van het ouderlijk huis, trouwen, scheiden, een kind krijgen als aan nauw verwante veranderingen in de sociale omgeving zoals een opleiding beginnen en afronden en het verwerven of verliezen van een baan. In dit hoofdstuk bespreken we wat er bekend is over het effect van veranderingen in de directe sociale omgang op stoppen of doorgaan met criminaliteit in de periode tussen adolescentie en jongvolwassenheid.

Een tweede uitwerking is ontleend aan de omgevingscriminologie (Wortley & Mazerolle, 2008), waarin ‘context’ veelal wordt opvat als buurtcontext. Omgevingscriminologen gaan ervan uit dat wat een persoon op een bepaalde plaats en tijd overkomt, afhankelijk is van zijn of haar eigen kenmerken (persoonlijkheid, geschiedenis, sociale omstandigheden) én van de kenmerken van gebeurtenissen in zijn of haar directe geografische omgeving. Een bekend voorbeeld is de stelling van Shaw & McKay (1969 [1942]) dat het sociale organisatieniveau van een buurt beïnvloedt of bewoners al dan niet het criminele pad opgaan en dat een hoog sociaal organisatieniveau een buurt helpt om criminaliteit in te perken door intensief toezicht. In dit hoofdstuk bespreken we de empirische kennis over de invloed van verhuizen van de ene naar de andere buurt op het criminele gedrag van jongeren tussen adolescentie en jongvolwassenheid.

Wie onderzoek doet naar de invloed van een van beide typen contextuele veranderingen op criminele carrières, moet tegelijkertijd rekening houden met andere wijzigingen. Zo gaat een verhuizing van de ene naar de andere buurt meestal gepaard met vorming van een huishouden, nieuwe vriendschappen, ander werk, een nieuwe opleiding en een gewijzigd welvaartsniveau. Op dezelfde manier leiden veranderingen in de directe sociale omgeving er vaak toe dat iemand naar een andere buurt verhuist, bijvoorbeeld omdat de betreffende persoon in een andere stad gaat studeren of net gescheiden is van een partner. De eventuele verbanden tussen deze contextuele veranderingen vormen een uitdaging voor onderzoekers die de invloed van iedere contextuele verandering op de ontwikkeling van iemands criminele gedrag willen bepalen. Het blijkt echter dat er in veel onderzoek geen rekening wordt gehouden met veranderingen in de buurtcontext die vaak samenvallen met wijzigingen in de directe sociale context.

In de periode die in dit boek en dit hoofdstuk centraal staat, de overgang van late adolescentie naar vroege volwassenheid, voltrekt zich een groot aantal contextuele veranderingen, die zowel plaatsvinden in de directe sociale omgeving als in iemands buurt. Veranderingen zoals verlaten van het ouderlijk huis, beginnen of voltooien van een opleiding, een eerste baan, trouwen, een gezin stichten, gaan dikwijls samen met verhuizen naar een andere buurt.

Meer info
3,90
H4 - Verklaringen voor crimineel gedrag

H4 - Verklaringen voor crimineel gedrag

Hoe verschillende trajecten van criminele activiteiten kunnen verlopen, is de afgelopen decennia door criminologen steeds scherper in kaart gebracht. We bespreken in dit hoofdstuk de belangrijkste verklaringsmodellen voor de individuele variaties in delictgedrag tijdens de overgang van adolescentie naar volwassenheid. Die overgang vormt een van de belangrijkste levensfasen, door Swicegood en Rosenfeld (1987) als ‘demographically dense’ (‘met een grote demografische dichtheid’) gekarakteriseerd, omdat er vaak sprake is van meerdere overgangen: naar opleiding, werk, wonen, gezinsvorming en ouderschap. Het verloop en het succes van die transformaties hebben grote gevolgen voor de langetermijnontwikkeling van een individu en zijn familie (Elder, 1997). In die overgangsfase komen persoonlijke en contextuele veranderingen samen en doen zich allerlei kansen voor het leven een positieve draai, inclusief abstinentie van criminaliteit, en een andere richting te geven (Masten e.a., 2006; 2009).

Patronen van crimineel gedrag
In verband met de overgang van adolescentie naar volwassenheid zijn er vooral drie patronen van crimineel gedrag die we moeten proberen te begrijpen:
1. het hardnekkig blijven plegen van delicten;
2. het plegen van één of enkele delicten en er dan mee stoppen;
3. er pas als volwassene mee beginnen.
De meeste plegers van delicten zijn daarmee rond hun 16e, 17e jaar begonnen (Krohn e.a., 2007; zie ook hoofdstuk 2). Een verklaringsmodel voor het eerste patroon biedt zicht op welke factoren bepalend zijn voor de continuïteit in het delictgedrag tijdens die specifieke ontwikkelingsfase.

Abstinentie, ermee stoppen, betekent volgens Bushway en anderen (2001) dat iemand van een actief crimineel bestaan overgaat naar een levenslange status van geen of vrijwel geen crimineel gedrag. Vragen die we dan graag beantwoord zien, zijn: Waardoor zien daders voortaan af van het plegen van misdrijven? Welke factoren zorgen ervoor dat ook na verloop van jaren de (bijna) abstinentie vastgehouden wordt? En doen zich daar vanuit een ontwikkelingsperspectief variaties in voor? Sommige criminele jongeren stoppen er relatief vroeg mee – in hun late adolescentie – terwijl anderen dat pas in de vroege volwassenheid doen. Gaat het dan om dezelfde processen in verschillende ontwikkelingsfasen?

Wie als volwassene pas begint met het plegen van delicten doet dat na het bereiken van de meerderjarigheid (18 jaar of ouder), doet dat later dan de gemiddelde startleeftijd of voorbij het punt waarop de leeftijd-criminaliteitscurve begint te dalen. Om die start op volwassen leeftijd te begrijpen, zijn twee theoretische vragen essentieel: Welke positieve en beschermende factoren zorgden voor het voorkomen van criminaliteit of het vertragen van de start van het plegen van delicten? En welke ontwikkelingsprocessen houden verband met het starten met crimineel gedrag tijdens de overgang naar volwassenheid, wanneer de gangbare trend er juist een is van dalende criminaliteitscijfers?

Meer info
3,90
H5 - Kwetsbare jeugd op weg naar volwassenheid

H5 - Kwetsbare jeugd op weg naar volwassenheid

In de inleiding op dit boek is beschreven hoe er tijdens de overgang van de adolescentie naar de volwassenheid grote veranderingen plaatsvinden in het leven van jongeren. In dit hoofdstuk onderzoeken we hoe die veranderingen bij verschillende kwetsbare groepen jongeren samenhangen met veranderingen in crimineel gedrag. We kijken vooral naar jongens en meisjes in residentiële jeugdzorginstellingen en naar bijzondere categorieën daders. Het gaat om kwetsbare jongeren die grote risico’s liepen en lopen en die als kind vaak ernstig probleemgedrag, inclusief crimineel gedrag, vertoonden. Ze zijn opgegroeid in achterstandswijken en onder problematische gezinsomstandigheden. Politie en justitie hadden hen in het oog en in vele gevallen hebben kinderbescherming en jeugdzorg geprobeerd hun opvoeding en opleiding bij te sturen.

Het is belangrijk om deze jeugdigen te onderzoeken, omdat voor sommigen van hen een problematische jeugd gevolgd werd door een volwassen leven met vergelijkbare problemen. Mogelijk verklaart hun onvermogen om met succes volwassen te worden (deels) hun latere problemen. Het kan echter ook zijn dat hun problemen blijven bestaan of zich opstapelen, ondanks een succesvolle overgang naar volwassenheid, bijvoorbeeld omdat nieuwe sociale omstandigheden nieuwe criminele kansen bieden.

Twee vragen die zich dan opdringen, zijn: Vinden deze overgangen naar volwassenheid voor kwetsbare en normale jongeren op een vergelijkbare manier plaats? En: Fungeren deze overgangen voor verschillende kwetsbare groepen op een soortgelijke wijze als keerpunten die een afname van criminele activiteiten markeren? De eerste twee door ons onderzochte groepen zijn mannen en vrouwen die als kind in de residentiële jeugdzorg geplaatst waren en die een hoog risico liepen op delictgedrag.

De derde groep – jeugdige zedendelinquenten (met lijfelijk contact, dus geen exhibitionisten) – loopt extra risico op seksuele recidive. Het onderzoek was niet gericht op een steekproef uit de normale populatie. We kozen ervoor om als zodanig geïdentificeerde delinquenten te onderzoeken. Daardoor kregen we beschikking over veel delictgegevens, waardoor er een grotere kans is significante relaties te vinden tussen delict en omstandigheden. Voor onderzoek naar andere kwetsbare groepen, zoals bendeleden en drugsgebruikers, zijn er in Nederland onvoldoende gegevens voorhanden die een lange tijdsspanne beslaan.

We gingen na in hoeverre en wanneer individuen uit ieder van de drie groepen de overgang naar volwassenheid maken. Vinden jonge mannen die een zedenmisdrijf jegens een kind begingen later een partner en krijgen ze ook kinderen? En zo ja, op welke leeftijd gebeurt dat? En hoe zit dat met jongeren die in een tehuis zijn opgegroeid? Vinden die werk na ontslag uit een instelling?

Vervolgens onderzochten we de vraag of een vroegere dan wel latere dan gebruikelijke overgang naar werk, huwelijk en ouderschap invloed heeft op de criminele carrières van deze groepen daders, net als het geval is bij een gemiddelde steekproef van Nederlandse mannen en vrouwen. Tot slot keken we naar verschillen in etniciteit en intelligentieniveau binnen onze steekproef. Zowel voor niet-westerse jongeren als voor jongeren met een laag IQ valt te verwachten dat toetrede tot de arbeidsmarkt moeilijker is, waardoor die tot de criminele wereld makkelijker is. Evenzo onderzochten we of culturele verschillen een rol spelen. We deden dit aan de hand van de vragen in hoeverre huwelijk en ouderschap van invloed zijn op het verloop van crimineel gedrag en of personen met een laag IQ er moeite mee hebben een partner te vinden.

Meer info
3,90
H6 - De inschatting van risico’s en de invloed van risico- en beschermende factoren

H6 - De inschatting van risico’s en de invloed van risico- en beschermende factoren

Risico-assessment – het proces van inschatten, toetsen, vaststellen, diagnosticeren en beoordelen van het risico op recidive – is een essentiële schakel tussen een pleger van een delict en een effectieve interventie om diens recidive te verminderen (Schwalbe, 2007). Het gaat daarbij om twee kernvragen: 
1. wat is het risico op recidive (risico-assessment)? 
2. op welke dynamische risicofactoren of criminogene behoeften die bijdragen aan dit risico zou de interventie gericht moeten zijn (behoefte-assessment)?

Het risico op recidive is tot op zekere hoogte te voorspellen op basis van onveranderbare factoren als leeftijd en delictgeschiedenis. Criminogene behoeften daarentegen hebben te maken met dynamische, potentieel veranderbare, risicofactoren zoals een antisociale mentaliteit en omgang met deviante leeftijdgenoten (Andrews & Bonta, 1994; Bonta, 1996). Vermindering van dynamische risicofactoren is gerelateerd aan verminderde recidive (Bonta, 1996). Bijna alle gangbare instrumenten voor risicoassessment maken onderscheid tussen ‘statische’ en ‘dynamische’ risicofactoren. Statische risicofactoren worden gebruikt om het totale risiconiveau van een dader in te schatten en dynamische risicofactoren worden aangewend om interventiedoelen te identificeren en om veranderingen, bijvoorbeeld na behandeling, te beoordelen.

Als reclasseringsmedewerkers en andere professionals weten wat de risico- en behoeftekenmerken van een dader zijn, kunnen ze daar rekening mee houden bij toezicht, interventies en preventie. Assesment-instrumenten en interventies moeten
ook aansluiten bij de ontwikkelingsfase van jonge daders tussen adolescentie en vroege volwassenheid. De invloed van risicofactoren verschilt waarschijnlijk per leeftijd. Bij het ontwikkelen van assessment-instrumenten is het daarom belangrijk de levensdomeinen, factoren en thema’s en de veranderingen daarin te kiezen die passen bij de ontwikkelingsfasen van de betrokken dadergroep. Als bijvoorbeeld na verloop van tijd gezinsfactoren minder belangrijk worden en individuele factoren, zoals de vaardigheid in zelfcontrole en in het vinden en houden van werk, in belang toenemen, dan moeten de assessment-instrumenten ook gericht zijn op deze veranderingen.

Veranderingen in de invloed van dynamische factoren kunnen helpen voorspellen welke adolescenten hun criminele carrière zullen voortzetten tot in de vroege volwassenheid en welke niet. Ons recente onderzoek naar risico-assessmentinstrumenten wijst in die richting: het belang van verschillende criminogene behoeften voor het voorspellen van recidive lijkt onderhevig aan verschuivingen. Hoewel het gaat om cross-sectionele gegevens, kunnen ze leidend zijn voor toekomstig onderzoek naar langetermijnvoorspellingen van recidive tijdens de volwassenheid. In dit hoofdstuk presenteren en bediscussiëren we de resultaten van het voorspellen van recidive onder verschillende leeftijdsgroepen adolescenten en jongvolwassenen.

Meer info
3,90
H7 - Jongeren in de overgang van jeugd- naar volwassenenstrafrecht

H7 - Jongeren in de overgang van jeugd- naar volwassenenstrafrecht

Volgens de wet wordt een kind in één klap volwassen. In Nederland geldt het moment dat iemand 18 jaar wordt als de overgang naar volwassenheid en meerderjarigheid. Vanaf dat moment heeft iemand actief en passief kiesrecht, volledige wettelijke bevoegdheden en staat de betreffende persoon niet langer onder (ouderlijk) gezag. Volgens het strafrecht is iemand dan volledig aansprakelijk.
De facto is de overgang van kind naar volwassene een geleidelijk proces dat voor iedereen anders verloopt. Juridisch gezien valt een scherpe scheidslijn tussen het strafrecht voor jongeren en dat van voor volwassenen te rechtvaardigen. Dat neemt echter niet weg dat zo’n grens ook tot een aantal vragen en uitdagingen leidt met zowel theoretische als praktische implicaties. Bijvoorbeeld: Wat moeten we aan met een 17-jarige jongen die een ernstig misdrijf begaat? En hoe zit het als deze jongen geestelijk meer gerijpt is dan zijn 19-jarige broer met wie hij het misdrijf beging?
Het belangrijkste doel van dit hoofdstuk is een op de mensenrechten gebaseerd systeem te onderzoeken dat op verantwoorde en effectief juridische manier omgaat met zowel jongeren als jongvolwassenen die in aanraking komen met het strafrecht, dat zowel individuele als maatschappelijke belangen dient. De bovengrens van het Nederlandse jeugdstrafrecht zal vanuit historisch perspectief en vanuit het perspectief van de internationale mensenrechten worden geanalyseerd. Bijzondere aandacht gaat daarbij uit naar de mate waarin er, historisch gezien, een apart justitieel systeem voor adolescenten tussen de 16 en 24 jaar noodzakelijk werd geacht. In de analyse van het internationale juridische kader ligt de nadruk op de vraag waar de kindertijd eindigt en volwassenheid begint en wat het antwoord daarop voor gevolgen heeft voor de justitiële bejegening van jongvolwassenen. Vervolgens wordt ingegaan op de juridische en praktische gevolgen van de wettelijke voorzieningen betreffende de vervolging en veroordeling van zowel jongeren als jongvolwassenen. Ook praktische kwesties komen aan de orde, met name als het gaat om de voltrekking van vrijheidsstraffen (zie voor niet-vrijheidsbenemende (taak)straffen bijvoorbeeld Lamet e.a., 2010). Het hoofdstuk wordt afgesloten met enkele beschouwingen over de behandeling van jonge en jongvolwassen wetsovertreders en de daaruit voortvloeiende vraagstukken voor het jeugd- en volwassenenstrafrecht.

Meer info
3,90
H8 - Justitie en criminaliteit op het snijvlak van jeugd en volwassenheid

H8 - Justitie en criminaliteit op het snijvlak van jeugd en volwassenheid

Hoe kunnen we het beste omgaan met adolescente (12-17 jaar) en jongvolwassen (18-24 jaar) plegers van delicten? In de beantwoording van die vraag staat Nederland op een kruispunt van twee wegen. Enerzijds is er een roep om strenger te reageren met zwaardere sancties en langere gevangenisstraffen. Anderzijds klinkt het pleidooi om de meer humane en traditionele jeugd-justitiële benadering uit te breiden naar jongvolwassenen. Voor dat laatste standpunt worden onder andere de volgende twee argumenten aangevoerd: de meeste jongvolwassen daders ontgroeien onvolwassen gedrag dat kenmerkend is voor de adolescentie en vroege volwassenheid; en hun volgroeidheid – inclusief rijping van de hersenen – is meestal pas bereikt in de vroege volwassenheid.
In de discussie over deze vraag doet zich iets bijzonders voor. Op zich valt het te begrijpen dat de wetgevende en justitiële autoriteiten tegemoet willen komen aan de roep van het publiek om ‘iets aan het probleem te doen’. Het valt echter op dat de initiatieven en besluiten, nieuwe wetgeving en rechtsprocedures zelden zijn gebaseerd op uitkomsten van empirisch onderzoek en beschikbare wetenschappelijke kennis. Terwijl er veel op het spel staat − niet alleen voor de politiek, maar vooral voor het verdere leven van duizenden daders en slachtoffers en voor de samenleving als geheel die gebaat is bij terugdringing van recidive en het beperken van de daarmee gepaard gaande schade. Ook de financiële belangen zijn groot, omdat sommige wettelijke sancties – met name detentie – veel geld kosten. De vraag is dan ook hoe justitie op criminaliteit kan en moet reageren zonder dat dit leidt tot vollere gevangenissen en oplopende kosten.
In dit hoofdstuk behandelen we verschillende kernvragen die relevant zijn voor dit debat. Ten eerste: Kunnen we, gebruikmakend van politiecijfers en gegevens uit zelfrapportages betreffende delictgedrag aantonen welke leeftijdscategorieën van daders – adolescenten, jongvolwassenen en volwassenen (25-29 jaar) – verhoudingsgewijs het meest verantwoordelijk zijn voor criminaliteit? Varieert het antwoord naar etniciteit en sekse en hebben zich daarin de afgelopen decennia veranderingen voorgedaan? Gegeven het feit dat veel jonge plegers van delicten daar vaak mee stoppen als ze volwassen worden, luidt een tweede sleutelvraag: Wanneer treedt stoppen met crimineel gedrag gewoonlijk op in de leeftijdsspanne van 12 tot 29 jaar en is dat relevant voor het justitiële beleid?

Voordat we op deze vragen ingaan, beschrijven we in het kort welke adviezen de afgelopen zestig jaar in Nederland zijn uitgebracht over de aanpak van jeugdcriminaliteit en welke veranderingen er in die periode in het Nederlandse strafrecht zijn doorgevoerd (zie ook hoofdstuk 7).

Meer info
3,90
H9 - Preventieprogramma’s voor kinderen en hun effect op crimineel gedrag van volwassenen

H9 - Preventieprogramma’s voor kinderen en hun effect op crimineel gedrag van volwassenen

In dit hoofdstuk houden we ons bezig met preventieprojecten die tot doel hebben ernstig antisociaal gedrag en betrokkenheid bij criminele activiteiten in de vroege volwassenheid terug te dringen. De belangrijkste vragen die we behandelen, zijn:
1. Wat zijn de langetermijneffecten van preventieprogramma’s uitgevoerd in de vroege en midden-kinderjaren89 op criminaliteit van volwassenen?
2. Wat zijn de kenmerken van effectieve preventieprogramma’s? Naast de internationale literatuur bespreken we preventieprogramma’s die nu in Nederland worden ingevoerd. 
Tot slot gaan we in op de gevolgen van onze bevindingen voor
onderzoek, beleid en klinische praktijk.

We besteden met name aandacht aan programma’s voor ontwikkelingsgerichte preventie. Die hebben tot doel het versterken van beschermende en het verzwakken van risicofactoren die de ontwikkeling van antisociaal gedrag beïnvloeden (Farrington & Coid, 2003). Het gaat dan zowel om universele (op de hele groep gerichte) preventie als om selectieve (op een specifieke risicogroep gerichte) preventie. Kinderen worden bijvoorbeeld tot een risicogroep gerekend als ze al vroeg problematisch gedrag vertonen, als ze in een buurt met veel criminaliteit wonen, als hun ouders laaggeschoold zijn en een laag inkomen hebben, enzovoort.

Uit longitudinale onderzoeken naar de ontwikkeling van antisociaal gedrag blijkt keer op keer dat kinderen die al op jonge leeftijd chronische gedragsproblemen vertonen, vaak uitgroeien tot zware delinquenten tijdens hun adolescentie en vroege volwassenheid (Dishion & Patterson, 2006; Loeber & Farrington, 2000; Loeber e.a., 2008; Piquero, 2008). Die onderzoeksgegevens suggereren dat de vroege kinderjaren een belangrijke ontwikkelingsperiode zijn voor de preventie van ernstig antisociaal gedrag. De bestaande preventieprogramma’s voor jonge kinderen proberen meestal risico- en beschermende factoren in het kind zelf of in diens omgeving te veranderen. Ze richten zich op ondersteunen van de cognitieve ontwikkeling van het kind, verbreden van de sociale ondersteuning van de ouders, bevorderen van positief ouderschap en een goede ouder-kindrelatie en verminderen van armoede in het gezin en de buurt. Van gunstige veranderingen op deze gebieden wordt verwacht dat ze helpen de ontwikkeling van chronische delinquentie te voorkomen (Welsh & Farrington, 2001). In tegenstelling tot de programma’s voor (erg) jonge kinderen die het functioneren van ouders en kinderen in het algemeen proberen te verbeteren (waarbij voorkomen van gedragsproblemen van het kind een van vele doelen is), zijn de programma’s voor iets oudere kinderen vaak specifiek gericht op verstorend (disruptief ) en antisociaal gedrag van kinderen.

Verschillende reviews (bijvoorbeeld Olds e.a., 2007; Welsh & Farrington, 2006; Yoshikawa, 1995) en meta-analyses (zoals Piquero e.a., 2009) beschrijven de langetermijneffecten van preventieprogramma’s voor jonge kinderen. Ze leggen de nadruk meestal op andere uitkomsten (bijvoorbeeld onderwijsprestaties), andere ontwikkelingsperioden (bijvoorbeeld de adolescentie) of ze beschrijven alleen het effect van één specifiek programma (bijvoorbeeld oudertraining). In onze systematische review zochten we specifiek naar empirisch onderzoek dat het effect bestudeerde van programma’s die werden uitgevoerd in de vroege en midden-kinderjaren (ongeveer tussen 3 en 12 jaar) en waarvan informatie beschikbaar was over de effectiviteit in het verminderen van crimineel gedrag in de vroege volwassenheid (vanaf 20 jaar). Het literatuuronderzoek omvatte alle onderzoeken gepubliceerd voor het eind van 2009 (zie tabellen 9.1 en 9.2).

In de volgende twee paragrafen bieden we een overzicht van de preventieprogramma’s. We bespreken het programmamodel (de context waarbinnen het plaatsvindt en de risico- en beschermende factoren waarop het zich richt), het onderzoeksdesign, de methodiek en de belangrijkste uitkomsten betreffende criminaliteitspreventie.

Meer info
3,90