Doen en meedoen

Doen en meedoen

Gratis

Omschrijving

Overvloed en onbehagen
De Denktank armoedebestrijding heeft zich in eerste instantie bezonnen op de vraag: hoe benaderen we het probleem van armoede en kinderen in Nederland? Wat vinden we de belangrijkste aspecten van armoede die aangepakt moet worden? De Denktank doet dat tegen de achtergrond van de op dit moment niet florissante economische situatie.
Armoede bestaat in Nederland en dat roept een gevoel van onbehagen op. Veel welvaart en toch mensen die niet mee kunnen doen. Een op de tien Nederlandse volwassenen en een op de acht kinderen heeft daar￾mee te maken en daar gaat het ons om in dit rapport. Hoe daar wat aan te doen en speciaal het scheppen van kansen voor deze kinderen en jongeren, zouden politieke en maatschappelijke aandacht moeten krijgen.
De grote meerderheid van de Nederlandse burgers, zeker als ze zelf welvarend zijn, voelt een morele verant￾woordelijkheid voor degenen met wie het minder gaat en is trots op een land dat wereldwijd bekend staat om een goed sociaal stelsel. De constatering dat er toch nog (structurele) armoede bestaat, impliceert dat men kennelijk niet voldoende gedaan heeft, dat het stelsel kennelijk niet goed genoeg werkt. En dat roept de vraag op naar de ‘hardheid’ van die armoede.


Relatieve armoede
Feit is dat de discussie over armoede in Nederland te maken heeft met het ‘relatieve karakter’ ervan: het aantal landen in de wereld dat een politieke streep getrokken heeft bij een bestaansminimum is niet groot en van die landen zijn er weer weinig waar die streep zo hoog getrokken is als hier. Het bestaan van armoede is dan ook jarenlang in het publieke debat niet serieus genomen, zelfs gebagatelliseerd. Want waar ging het nu om: bijvoorbeeld of bijstandsmoeders behalve een koelkast en een televisie ook nog het abonnement op de krant vergoed kregen van de Sociale Dienst. Kortom, armoede in Nederland had – en heeft – een geloof￾waardigheidsprobleem.
Dit probleem komt als het ware nog boven op een punt dat vrijwel altijd prominent is in de armoedediscus￾sie, dat van de ‘eigen schuld’. Om het kort door de bocht te formuleren gaat dit om de veronderstelling dat armoede gevolg is van onwil of luiheid van de betrokkene om aan het werk te gaan en geld te verdienen.

Ontkenning, ook door de armen zelf...
Kortom, wie begint over armoede loopt grote kans dat het thema wordt ontkend, teruggekaatst (eigen schuld) of met lichte gêne genegeerd. Niet alleen door de welvarende burger, maar ook door degenen die het zelf met een laag inkomen moeten doen. Jezelf ‘arm’ noemen, dat is nogal een drempel om overheen te gaan. Ouderen zien vaak terug op een verleden waarin het nog heel wat erger was. Ouders hebben er grote moeite mee om hun kinderen te vertellen dat ze iets niet kunnen betalen (‘dat is niet nodig’). En dat is logisch, want ook – of zelfs: juist – kinderen in Nederland worden voortdurend geconfronteerd met de overvloed. . . en confronteren ouders dus met de vraag waarom het hen niet is gelukt om die welvaart te bereiken.


Financieel ondervoed...
De Denktank armoedebestrijding is van mening dat deze situatie mede onderdeel van het probleem is. Armoede in Nederland is geen kwestie van schokkende beelden van kinderen die dood gaan van de honger. Het is wel een kwestie van ouders en kinderen die langzaam maar zeker in een wurggreep terechtkomen door continu gebrek aan geld voor alles dat ietsje uitstijgt boven de meest elementaire behoeften en soms kan daarin zelfs niet meer fatsoenlijk worden voorzien. Een kind dat te maken heeft met langdurige finan￾ciële ondervoeding ontwikkelt zich slechter, net zoals kinderen die langdurig onvoldoende te eten krijgen geremd worden in hun lichamelijke en geestelijke ontwikkeling. Dat zijn feitelijke gegevens en kinderen  die domweg de pech hebben dat hun ouders om wat voor reden dan ook kampen met geldgebrek, lopen daarmee een dubbel risico. Geldgebrek holt immers ook stap voor stap de draagkracht en veerkracht van ouders uit en daarmee hun vermogen om als ‘buffer’ voor hun kind te fungeren.


Participatie als zwaartepunt...
Om dat vermogen gaat het in dit rapport. Armoede is meer dan een ‘technische definitie’, de keuze voor een streep bij een bepaald inkomen. Daaronder is men formeel arm, enkele euro’s daarboven formeel niet. Definities houden weinig rekening met omstandigheden en al helemaal niet met gevoelens. Hoe meet je het gevoel van een ouder die ziet dat de kinderen lijden onder de situatie, of het gevoel van een kind dat jaren￾lang dapper zegt dat schoolreisjes onzin zijn om zijn ouders niet nog meer schuldgevoel te geven.In de afge￾lopen jaren is het gebruikelijk geworden om ook in de discussies over hulpverlening te denken in termen van rendement. Kort gezegd komt dat er op neer dat je een kind helpt omdat het anders later meer geld kost. Deze redenering kan uiteraard ook gebruikt worden bij de bestrijding van de armoede. In dit rapport ligt de focus echter niet zozeer op geld, maar op participatie. Natuurlijk heeft participatie ook een financiële dimen￾sie: schoolreisjes en sportkleding kosten domweg geld. En dat moet ergens vandaan komen.

De manier waarop participatie wordt georganiseerd is echter naar de mening van de Denktank minstens zo belangrijk: het moet een manier zijn die laagdrempelig is en die ouders en kinderen met weinig geld respectvol benadert.
Armoede in Nederland moet realistisch benaderd worden: in een prestatiemaatschappij zullen er altijd grote verschillen bestaan tussen kinderen wat betreft hun leefsituatie, er is altijd een ‘onderkant’ die relatief (veel) minder geld heeft dan het gemiddelde. De vraag waar het om gaat, is of kinderen in die situatie nog voldoende kunnen meedoen, voldoende hebben om in hun eigen toekomst te investeren.
Het gaat om doen: de overheid en de partijen in de samenleving, maar ook de gezinnen en jongeren zelf, nemen hun verantwoordelijkheid en het resultaat moet zijn dat alle kinderen en jongeren kunnen meedoen, ongeacht de financiële situatie thuis.