Organiseren in meervoudige perspectieven - Recht doen aan sociaal werk in de wijk

Organiseren in meervoudige perspectieven - Recht doen aan sociaal werk in de wijk

Dr. Coby Nell | 2019
Gratis

Omschrijving

Dit proefschrift beschrijft een onderzoek over het organiseren van sociaal werk in de wijk in de boven- en onderstroom. De bovenstroom heb ik gekenmerkt als bedrijfsmatig benaderen waarbij transparantie en effectiviteit belangrijke doelen zijn. De onderstroom gaat over complexe contexten en inspelen op wat opkomt tijdens de hulpverlening. Interactie - als derde gegeven in dit onderzoek - gaat in op de complexe dynamiek die ontstaat tussen hulpverlener en hulpvrager en tussen professionals onderling. In de context van onze samenleving werken professionals in het sociaal domein met kwetsbare mensen aan taaie vraagstukken die niet goed zijn te herleiden of te duiden. 


De theoretische verkenning is een zoektocht om recht te doen aan boven- en onderstroom, met als rode draad de erkenning van de complexiteit, onzekerheid en ambiguïteit van het werk.
Het empirisch onderzoek gaat in op verhalen van respondenten over het project ‘Sociaal werker in de wijk’. De hulpverlening in multiprobleemgezinnen had tot doel om mensen tot zichzelf en (tot) hun recht te laten komen. Alleen afstemmen van de werkinzet op wat er op dat moment speelde was niet zonder risico; professionals konden hierdoor zelf ook in de problematiek verzanden. In die zin was transparant werken van toegevoegde waarde: evaluatiegesprekken met cliënten gaven inzicht in de doelstellingen en de voortgang van de hulpverlening. In de praktijk bleek de samenwerking tussen professionals onderling moeizaam te verlopen, terwijl zij het wel belangrijk vonden om kennis en inzichten onderling te delen. Sociaal werkers creëren zelf weinig ruimte voor professionele ontwikkeling. De vraagstukken van cliënten werden vooropgesteld waardoor er nauwelijks tijd overbleef voor indirecte werktaken. Bovendien ontbrak het aan goede randvoorwaarden, aan letterlijke en figuurlijke ruimte voor overleg en reflectie. 

Hoofdstuk 1 beschrijft de aanleiding van dit onderzoek. Voorop staat dat het in onze dynamische samenleving niet eenvoudig is een eigen weg te vinden. Het vergt veel van mensen om zich staande te houden in de dynamiek, waarbij belemmeringen die ze ervaren niet goed zijn te verwoorden.Vraagstukken waarmee mensen kampen bestaan vaak uit meerdere lagen die op elkaar ingrijpen en niet goed zijn op te delen in werkdomeinen als de jeugdzorg, gehandicaptenzorg en de geestelijkegezondheidszorg.In het sociaal domein zien we een verschuiving in het maatschappelijk draagvlak van een toenemende specialisering naar generalistische werkwijzen. Professionals moeten hun inzet aantonen in rapportages, die gebaseerd zijn op een bedrijfsmatige prestatietaal. In deze modellen komt de kern van het werk niet goed tot zijn recht omdat sociaal werkers in unieke situaties maatwerk leveren. Daar komt dat het onderkennen van complexe problematiek alleen mogelijk is met inbreng van specialistische expertise. Het is vaak onvermijdelijk dat verschillende professionals samenwerken met en voor kwetsbare mensen, wat de organisatie van het werk, de transparantie en verantwoording lastiger maakt. Dit is de aanleiding voor de centrale vraag: hoe professioneel (generalistisch) sociaal werk organiseren in de boven- en onderstroom van organisaties.


Het vraagstuk over ‘hoe organiseren’ is uitgewerkt in drie thema’s:
1. Doelgericht werken in de bovenstroom
2. Waarden van betekenis in de onderstroom
3. Interactief werken.


Hoofdstuk 2 gaat in op de onderzoeksmethodologie. Voor het leren begrijpen van de dynamiek in het werk en de denkbeelden van professionals is gekozen voor een interpretatieve benadering.
Naast het exploreren van theoretische perspectieven met betrekking tot organiseren en professionaliseren, vond onderzoek plaats vanuit een etnografische oriëntatie met behulp van levende verhalen in een afgebakende praktijkstudie.
In de praktijkstudie zijn onderzoeksvragen van binnenuit verkend door als onderzoeker interactief deel te nemen in het werkveld. Dit was mogelijk in een formele rol als projectmanager bij het project ‘Sociaal werk in de wijk’, een voortraject op de dan nog komende drie decentralisaties in het sociaal domein. Als insider had ik toegang tot meervoudige contexten in de bovenstroom, de onderstroom en wat zich afspeelde in onderlinge interacties. Onderliggende betekenissen zijn diepgaand verkend in het project met behulp van participatieve observaties, documenten en diepteinterviews.
De ingeplande responsieve gesprekken vonden plaats met sociaal werkers en hun leidinggevenden, waarmee in de loop van het project een vertrouwensband was opgebouwd. Dit leverde een rijkdom aan onderzoeksgegevens op die met behulp van een interpretatieve analyse zijn geanalyseerd. De hermeneutische dialogische cyclus is meerdere malen doorlopen voor het analyseren van narratieven in verbinding met de literatuur.

Hoofdstuk 3 bevat een theoretische verkenning over professionalisering in het sociaal domein.
Hoewel burgers zich steeds kritischer uitlaten over de hulp- en zorgverlening, is de vraag naar zorg en welzijnsprofessionals de afgelopen decennia significant toegenomen.
Professionals zijn zich meer gaan specialiseren en zoeken houvast in de eigen beroepsbenadering. Gevestigde beroepsgroepen dragen bij aan onderlinge verbondenheid en hebben mede tot taak te zorgen voor verdere kennisontwikkeling, externe legitimering en het borgen van kwaliteit. De inschrijving in een beroepsregister verplicht professionals om de beroepsvaardigheden en kennis op niveau te houden als voorwaarde om het werk te doen. In de jeugdzorg geldt deze registratieplicht, terwijl een vrijwillige inschrijving mogelijk is in verschillende beroepsregisters voor alle sociaal werkers. De grote verscheidenheid aan beroepsgroepen, beroepsopleidingen en functienamen draagt bij aan een diffuus beeld van sociaal werkers. Door de jaren heen zijn de oorspronkelijke kernwaarden onveranderd gebleven en mooi verwoord in het adagium van het maatschappelijk werk als het bevorderen dat mensen tot hun recht komen. Dat doel impliceert zowel ondersteunen en begeleiden als mensen aanspreken op eigen mogelijkheden en verantwoordelijkheden. Parallel aan ontwikkelingen naar een breder generalistisch werk in het sociaal domein heeft het hoger beroepsonderwijs recent het bachelorprofiel verbreed om studenten op te leiden tot vakbekwame sociaal werkers die handelen vanuit generieke kennis, praktische wijsheid en reflectie.
De professionele vakbekwaamheid is gebaseerd op instrumentele en intrinsieke kennis. Vanuit ervaring, kennis en ethische waarden weten vakbekwame professionals adequaat te handelen. Het
dagelijkse werk is een basis voor reflexiviteit en continue leerprocessen. Het opdoen van ervaring in de praktijk, bijscholing, het inplannen van ruimte om afstand te nemen tijdens het werk en
inzichten opdoen buiten het werkveld: het zijn fundamenten onder de professionaliteit waarvoor structureel aandacht nodig is.


Hoofdstuk 4 beschrijft theorieën over het organiseren van professionals. De afgelopen decennia evolueren organisatietheorieën, gericht op het realiseren van productie in de bovenstroom naar benaderingen voor het stroomlijnen van horizontale werkrelaties in de onderstroom. De wat statige pyramide organisaties kantelen naar levendige netwerkorganisaties die inspelen op complexe
vraagstukken door het ontwikkelen van adaptieve vermogens. Doordat vragen modificeren verandert ook de behoefte aan specifieke expertise. Netwerkteams wisselen steeds van samenstelling, terwijl tussen professionals meervoudige en strijdige belangen spelen. Dit dynamische werk organiseren betekent het creëren van verbindingen waarvoor in dit hoofdstuk enkele handreikingen zijn uitgewerkt, zoals regels die ruimte geven, co-creatie, de rol van leiders en ruimte voor inbreng van cliënten.


Het derde deel van dit hoofdstuk gaat in op verantwoordingsvormen in het publieke domein. Ik begin met terug te grijpen op klassieke bedrijfskundige theorieën en het vermaarde ‘new public management’. Met inzet van cyclische verantwoordingsprocessen worden opbrengsten in beeld gebracht. Het is een vorm van verantwoording die aanzet tot het ontwikkelen van een gemeenschappelijke taal. Mijn kritische kanttekeningen gaan in op registratiedruk, strategisch gedrag en meetresultaten die weinig zeggen. Feitelijk is het interactieve werk van professionals niet goed in cijfers uit te drukken. Verantwoordingsvormen gericht op interactieve processen als alternatieve benadering leggen een nadruk op het onderhouden van dialogen, vertrouwen en professionele verantwoordelijkheid. Hierbij is het probleem dat schotten tussen werkdomeinen nog stevig verankerd zijn en de samenwerking tegenwerken. Professionals uit verschillende domeinen en van competitieve marktgerichte organisaties zijn hierdoor genoodzaakt zich van elkaar te onderscheiden. In de benadering ‘arena van belangen’, als derde vorm van verantwoorden, verschuift de aandacht naar het verbinden van strijdige belangen. Het organiseren van macht en tegenmacht werk ik uit met voorbeelden, waarin de overheid verantwoordelijkheden toeschuift en voor professionals en burgers ruimte creëert.


Hoofdstuk 5 gaat in improviserende professionals. De samenleving doet een steeds groter appèl op vermogens van mensen om zich staande te houden in de complexe dynamiek, terwijl ondersteunende structuren - religie, cultuur, familienetwerken - die een houvast geven, steeds meer afbrokkelen. Mensen die kampen met problemen hebben behoefte aan professionals met oog voor hun vragen en kwaliteiten en daar adequaat en sensitief op inspelen. In het sociaal domein is vraag naar holistische benaderingen waarin boven- en onderstroom samenkomen.
De werkinzet is gebaseerd op een relatie die professionals met mensen opbouwen. Voor het onderkennen van de verwoorde noden als verinnerlijkte krachten en tegenkrachten van de cliënt zelf en uit zijn/haar omgeving, is een vertrouwensrelatie nodig waarbij professionals de juiste spanning weten te creëren, zodat mensen als het ware zelf in beweging komen. Dit werk verloopt in ontwerpprocessen, waarin professionals op basis van hun vakbekwaamheid en ontwikkelde sensitieve vermogens werken met co-creërende interventies, door tijdens het werk te improviseren.
De toenemende maatschappelijke waardering van deze improviserende inzet van professionals leidt tot andere legitimeringsvraagstukken. Werken in dynamische processen in complexe situaties laat zich niet vangen in cijfers of simpele rapportages. Deze doen geen recht aan het feit dat de verschillende betrokkenen het vanuit eigen perspectieven en belangen kijken. Mensen, ook uitvoerende professionals en leidinggevenden, houden bewust en onbewust vast aan hen vertrouwde beelden en kaders. Dit leidt tot een diversiteit aan waarderingsuitingen die onderling niet zomaar te verbinden zijn. Een verantwoordingssysteem zal recht moeten doen aan meerdere perspectieven. Dat is bijvoorbeeld mogelijk door het organiseren van lerende evaluaties. In dialoog tussen bestuurders, professionals en cliënten komt ruimte om elkaar openheid te geven. Daarvoor ontwikkelen alle betrokken kennis en vaardigheden om elkaars bedoelingen beter te leren begrijpen.


Hoofdstuk 6 verduidelijkt de context van de praktijkstudie: het project ‘Sociaal werk in de wijk’.
In dit project ondersteunden sociaal werkers multiprobleemhuishoudens in een woonwijk die werd gekenmerkt als een pluriformiteit aan bewoners met een concentratie van problemen. Een eerdere
pilot had met succes gewerkt aan een verbetering van de leefomgeving, maar professionals constateerden dat de problematieken van multiprobleemhuishoudens achter de voordeur meer
continue en integrale aandacht vroegen.
Voor multiprobleemhuishoudens was een verscheidenheid aan professionals voorhanden die vanuit verschillende werkdomeinen en beroepsspecialisaties werkten volgens eigen kaders, regels en protocollen. Vaak waren meerdere professionals uit verschillende domeinen bij een gezin betrokken zonder dat van elkaar te weten terwijl in andere situaties professionals elkaars deskundigheid niet inschakelden waar dat wel nodig was. Waar in het ene gezin professionals langs elkaar heen werkten, ontbrak het in andere gezinnen aan hulp totdat de problematiek escaleerde en crisisinterventies nodig waren. Dit moest anders vond de gemeente en stelde met betrokken partijen een projectplan op dat vooruitliep op de dan nog komende transformatie. Organisaties in welzijn en zorg ondertekenden een convenant, waarmee ze aangaven te willen bijdragen aan het project ‘Sociaal werk in de wijk’.


Het project werd georganiseerd in een matrixorganisatie. De verantwoordelijkheid voor het uitvoerende werk en het budget bleef in handen van de moederorganisatie, voor het realiseren van projectdoelstellingen werd een projectorganisatie opgetuigd. Verbindingen werden gelegd via leidinggevenden in de klankbordgroep en uitvoerende professionals in het projectteam. Sociaal werkers die hadden gereageerd op een vacature bleken vanuit een intrinsieke motivatie te willen bijdragen aan het uitwerken van de visie één gezin, één plan, één hulpverlener. Naast het verlenen van hulp aan multiprobleemgezinnen in de wijk stonden ze voor de uitdaging om al werkendeweg vorm te geven aan de beoogde generalistische werkwijzen.
 
Hoofdstuk 7 doet verslag van het empirisch onderzoek gebaseerd op verhalen van professionals.
Respondenten uit de projectorganisatie vertelden over hun ervaringen met multiprobleemgezinnen. Voor sociaal werkers stond het opbouwen van een relatie met cliënt voorop. De inzet werd afgestemd op de unieke situaties, met als doel dat mensen zelf stappen zouden gaan zetten. In de onderstroom zien we hoe professionals finetunen tussen nabijheid, betrokken afstand en vertrouwen. Daar draagt de bovenstroom aan bij met verschillende transparante werkvormen die helpen voorkomen dat sociaal werkers in de steeds veranderende problematiek van multiprobleemhuishoudens verzanden. Terwijl professionals eensgezind waren over de noodzaak van het afleggen van (maatschappelijke) verantwoording over het werk, verschilden respondenten van mening over het nut van voorgeschreven  werkprocessen, methoden en instrumenten zoals de zelfredzaamheidsmatrix. De diversiteit aan taakopvattingen en inzichten speelde ook een rol in de samenwerking tussen professionals, die daardoor soms moeizaam verliep en af en toe uitmondde in onbehaaglijke conflicten.
Sociaal werkers zagen een rol voor organisaties en leidinggevenden om projectdoelstellingen te stroomlijnen. In die zin leidde de matrixorganisatie tot verwarring, omdat men naast de leidinggevende uit de moederorganisatie als verantwoordelijke voor het inhoudelijke werk ook te maken had met een projectleider die de aangemelde gezinnen binnen het projectteam verdeelde.
Los van leidersrollen was er een uitgesproken behoefte aan een ervaren inhoudelijke deskundige die open stond voor vragen om te klankborden over het werk, die transparant was over organisatieontwikkelingen en met senioriteit zou bijdragen aan het verminderen van de obstakels.
Het projectteam kwam het eerste jaar nauwelijks toe aan het gezamenlijk uitwerken van generalistische werkwijzen. De nadruk lag in het begin op het uitvoerende werk met cliënten. Bovendien waren er veel praktische zaken en concrete vragen vanuit het professionele netwerk die veel tijd en inzet kostte. Doordat het projectteam al werkendeweg onderling vertrouwen hadden opgebouwd zagen sociaal werkers meer mogelijkheden om inzichten te delen met behulp van interactieve leermethoden. Voor deze deskundigheidsontwikkeling ontbrak het echter nog aan voldoende middelen zoals tijd, een overleglocatie en ruimte om spontaan ervaringen te delen. In verschillende bewoordingen verduidelijkte respondenten de behoefte aan ‘co-creërende ruimte’.
 
Hoofstuk 8 reflecteert op de onderzoeksuitkomsten, het proces en het verankeren van theorie.
In de conclusie komt het sociaal domein in beeld als een kluwen van relaties. De generalistische sociaal werkers zijn hierin als een spin in het web verbonden aan verschillende belangen.
Overheden, werkdomeinen, organisaties, beroepsgroepen en professionals hechten aan eigen regels: dit leidt tot knelpunten die zichtbaar tot uitdrukking komen in de bovenstroom. In de
onderstroom weten professionals relevant bewezen methoden te verbinden aan praktische wijsheid en aandachtig werken vanuit een meervoudige inzet. Sociaal werkers vertellen over hun eclectische
aanpak en het afstemmen van interventies op wat er speelt door aandachtig te werken.
Voorop staat de cliënt met (on)uitgesproken taaie vaak hardnekkige vraagstukken, waarbij meerdere experts een eigen inbreng hebben. Netwerksamenwerking tussen specialisten en generalisten betekent het organiseren van fysieke en mentale ruimte voor co-creërende processen. De verbindende daadkrachtige inbreng van leidinggevenden draagt hieraan bij.
Verantwoordingsvormen in de bovenstroom geven geen goed beeld van interactieve verrichtingen van professionals die zich afspelen in de onderstroom. Door het organiseren van integrale verantwoordingsvormen delen betrokkenen - cliënten en hun omgeving, professionals, organisaties en beroepsverenigingen – in dialoog inzichten over de inzet als de impact van het professioneel handelen.
Het onderzoeksproces gaf ruimte om diepere lagen te verkennen en te zoeken naar onderliggende betekenissen. Door het afgebakende empirische onderzoeksveld zijn echter geen generieke conclusies te trekken uit de onderzoeksuitkomsten. In een reeks van kwalitatieve studies die het sociaal domein verkennen draagt dit onderzoek bij aan theorieontwikkeling over het organiseren van professionals.
Dit onderzoek legt de nadruk op het organiseren van betekenisvol werk van sociaal werkers die zich inzetten voor cliënten en de maatschappij, door aandachtig te werken, het stellen van helpende vragen en het creëren van onderlinge verbindingen. Deze co-creërende inzet, het onderhouden van professionaliteit en de rol van leiders zijn belangrijke pijlers onder de cross-disciplinaire samenwerking tussen professionals in het sociaal domein.
De improviserende werkinzet van sociaal werkers in de onderstroom komt niet goed tot uitdrukking in de bedrijfsmatige taal uit de bovenstroom. Aan de hand van de onderzoeksresultaten
kom ik tot de conclusie dat we de boven- en onderstroom los van elkaar moeten beschouwen waardoor het mogelijk is om meerdere beelden waar te nemen.