Vrouwelijke genitale verminking (vgv) is een ingreep aan de uitwendige geslachtsorganen waar geen medische noodzaak voor is (1). De WHO definieert vier verschillende typen op basis van de mate waarin besneden wordt: variërend van een inkeping in de clitoris tot een volledige infibulatie waarbij clitoris en schaamlippen worden verwijderd en de resterende genitaliën worden dichtgenaaid, waardoor er slechts een kleine opening overblijft. Vgv, met name infibulatie, wordt in verband gebracht met een verhoogd risico op gezondheidscomplicaties, waaronder urineweginfecties, bacteriële vaginose, pijnlijke geslachtsgemeenschap en obstetrische complicaties (2) en een negatief effect op de psychische gezondheid (3).
Vgv wordt gepraktiseerd in een aantal landen in Afrika, het Midden-Oosten en Azië. De prevalentie van vgv wordt routinematig gemeten door middel van Demographic and Health Surveys (DHS) en Multiple Indicator Cluster Surveys (MICS). Dat zijn nationaal representatieve surveys onder huishoudens in landen waar vgv voorkomt. Uit deze gegevens blijkt dat in meer dan 30 landen naar schatting 200 miljoen meisjes en vrouwen zijn besneden en dat er naar schatting meer dan 3 miljoen meisjes jaarlijks risico lopen op vgv (4).
Met de migratie van vrouwen uit landen waar vgv voorkomt, heeft de praktijk ook in het westen haar intrede gedaan. Teneinde eff ectieve interventies te ontwikkelen om te voorkomen dat meisjes in westerse landen worden besneden en om adequate medische zorg te bieden aan vrouwen die vgv hebben ondergaan, is het belangrijk om inzicht te hebben in de prevalentie van vgv in Nederland. Daarom heeft het Europees Parlement opgeroepen tot een betere gegevensverzameling en methoden daarvoor om het aantal meisjes en vrouwen in Europa dat vgv heeft ondergaan, en het aantal meisjes dat risico loopt op vgv, te kunnen schatten (5-6).
Het is een uitdaging om in Nederland en in andere Europese landen een vergelijkbaar bevolkingsonderzoek als de DHS- en MICS-onderzoeken uit te voeren naar de prevalentie van vgv in migrantengroepen, aangezien ernstige onderrapportage wordt verwacht vanwege de strafbaarheid van vgv in westerse landen. Daarom zijn de meeste schattingen van vgv onder vrouwelijke migranten in Europa gebaseerd op een extrapolatie naar de migrantenbevolking van bestaande onderzoeksgegevens afkomstig uit DHS- en MICS-onderzoeken in de landen van herkomst (7).
Met behulp van dit extrapolatiemodel voor indirecte schatting werd in 2012 geschat dat ongeveer 29.000 meisjes en vrouwen in Nederland een vorm van vgv hebben ondergaan en dat ongeveer 600 tot 3800 meisjes de komende 15 jaar een risico op vgv zouden lopen (8).
Verbetering extrapolatie methode
Verschillende studies op het gebied van indirecte schatting van de prevalentie van vgv hebben getracht de methode van extrapolatie te verfi jnen door bijvoorbeeld rekening te houden met verschillen tussen eerste- en tweede-generatiemigranten, leeftijd op het moment van aankomst, geboorteplaats en het selectieproces van migranten. Het selectieproces verwijst naar de hypothese dat migranten andere kenmerken hebben dan mensen in het land van herkomst. (7-10).
Andere mogelijke verbeteringen die kunnen worden aangebracht in het extrapolatiemodel zijn rekening houden met historische patronen van vgv in het land van herkomst (het feit dat in veel landen de prevalentiecijfers dalen), leeftijd van vgv voor en na de migratie, de gevolgen van acculturatie en de handhaving van het verbod in het vestigingsland, waardoor er verschillen verwacht kunnen worden tussen migranten van de eerste en die van de tweede generatie.
De invoering van actieve handhaving van het verbod op vgv in het vestigingsland is van bijzonder belang. In 1993 werd in Nederland in een offi ciële verklaring gesteld dat vgv strafrechtelijk verboden was, maar pas in 2006 werd een actief preventie- en vervolgingsbeleid met een meer landelijke dekking ingevoerd.