Hoe verschillende trajecten van criminele activiteiten kunnen verlopen, is de afgelopen decennia door criminologen steeds scherper in kaart gebracht. We bespreken in dit hoofdstuk de belangrijkste verklaringsmodellen voor de individuele variaties in delictgedrag tijdens de overgang van adolescentie naar volwassenheid. Die overgang vormt een van de belangrijkste levensfasen, door Swicegood en Rosenfeld (1987) als ‘demographically dense’ (‘met een grote demografische dichtheid’) gekarakteriseerd, omdat er vaak sprake is van meerdere overgangen: naar opleiding, werk, wonen, gezinsvorming en ouderschap. Het verloop en het succes van die transformaties hebben grote gevolgen voor de langetermijnontwikkeling van een individu en zijn familie (Elder, 1997). In die overgangsfase komen persoonlijke en contextuele veranderingen samen en doen zich allerlei kansen voor het leven een positieve draai, inclusief abstinentie van criminaliteit, en een andere richting te geven (Masten e.a., 2006; 2009).
Patronen van crimineel gedrag
In verband met de overgang van adolescentie naar volwassenheid zijn er vooral drie patronen van crimineel gedrag die we moeten proberen te begrijpen:
1. het hardnekkig blijven plegen van delicten;
2. het plegen van één of enkele delicten en er dan mee stoppen;
3. er pas als volwassene mee beginnen.
De meeste plegers van delicten zijn daarmee rond hun 16e, 17e jaar begonnen (Krohn e.a., 2007; zie ook hoofdstuk 2). Een verklaringsmodel voor het eerste patroon biedt zicht op welke factoren bepalend zijn voor de continuïteit in het delictgedrag tijdens die specifieke ontwikkelingsfase.
Abstinentie, ermee stoppen, betekent volgens Bushway en anderen (2001) dat iemand van een actief crimineel bestaan overgaat naar een levenslange status van geen of vrijwel geen crimineel gedrag. Vragen die we dan graag beantwoord zien, zijn: Waardoor zien daders voortaan af van het plegen van misdrijven? Welke factoren zorgen ervoor dat ook na verloop van jaren de (bijna) abstinentie vastgehouden wordt? En doen zich daar vanuit een ontwikkelingsperspectief variaties in voor? Sommige criminele jongeren stoppen er relatief vroeg mee – in hun late adolescentie – terwijl anderen dat pas in de vroege volwassenheid doen. Gaat het dan om dezelfde processen in verschillende ontwikkelingsfasen?
Wie als volwassene pas begint met het plegen van delicten doet dat na het bereiken van de meerderjarigheid (18 jaar of ouder), doet dat later dan de gemiddelde startleeftijd of voorbij het punt waarop de leeftijd-criminaliteitscurve begint te dalen. Om die start op volwassen leeftijd te begrijpen, zijn twee theoretische vragen essentieel: Welke positieve en beschermende factoren zorgden voor het voorkomen van criminaliteit of het vertragen van de start van het plegen van delicten? En welke ontwikkelingsprocessen houden verband met het starten met crimineel gedrag tijdens de overgang naar volwassenheid, wanneer de gangbare trend er juist een is van dalende criminaliteitscijfers?