Hoe kunnen we het beste omgaan met adolescente (12-17 jaar) en jongvolwassen (18-24 jaar) plegers van delicten? In de beantwoording van die vraag staat Nederland op een kruispunt van twee wegen. Enerzijds is er een roep om strenger te reageren met zwaardere sancties en langere gevangenisstraffen. Anderzijds klinkt het pleidooi om de meer humane en traditionele jeugd-justitiële benadering uit te breiden naar jongvolwassenen. Voor dat laatste standpunt worden onder andere de volgende twee argumenten aangevoerd: de meeste jongvolwassen daders ontgroeien onvolwassen gedrag dat kenmerkend is voor de adolescentie en vroege volwassenheid; en hun volgroeidheid – inclusief rijping van de hersenen – is meestal pas bereikt in de vroege volwassenheid.
In de discussie over deze vraag doet zich iets bijzonders voor. Op zich valt het te begrijpen dat de wetgevende en justitiële autoriteiten tegemoet willen komen aan de roep van het publiek om ‘iets aan het probleem te doen’. Het valt echter op dat de initiatieven en besluiten, nieuwe wetgeving en rechtsprocedures zelden zijn gebaseerd op uitkomsten van empirisch onderzoek en beschikbare wetenschappelijke kennis. Terwijl er veel op het spel staat − niet alleen voor de politiek, maar vooral voor het verdere leven van duizenden daders en slachtoffers en voor de samenleving als geheel die gebaat is bij terugdringing van recidive en het beperken van de daarmee gepaard gaande schade. Ook de financiële belangen zijn groot, omdat sommige wettelijke sancties – met name detentie – veel geld kosten. De vraag is dan ook hoe justitie op criminaliteit kan en moet reageren zonder dat dit leidt tot vollere gevangenissen en oplopende kosten.
In dit hoofdstuk behandelen we verschillende kernvragen die relevant zijn voor dit debat. Ten eerste: Kunnen we, gebruikmakend van politiecijfers en gegevens uit zelfrapportages betreffende delictgedrag aantonen welke leeftijdscategorieën van daders – adolescenten, jongvolwassenen en volwassenen (25-29 jaar) – verhoudingsgewijs het meest verantwoordelijk zijn voor criminaliteit? Varieert het antwoord naar etniciteit en sekse en hebben zich daarin de afgelopen decennia veranderingen voorgedaan? Gegeven het feit dat veel jonge plegers van delicten daar vaak mee stoppen als ze volwassen worden, luidt een tweede sleutelvraag: Wanneer treedt stoppen met crimineel gedrag gewoonlijk op in de leeftijdsspanne van 12 tot 29 jaar en is dat relevant voor het justitiële beleid?
Voordat we op deze vragen ingaan, beschrijven we in het kort welke adviezen de afgelopen zestig jaar in Nederland zijn uitgebracht over de aanpak van jeugdcriminaliteit en welke veranderingen er in die periode in het Nederlandse strafrecht zijn doorgevoerd (zie ook hoofdstuk 7).