In dit hoofdstuk houden we ons bezig met preventieprojecten die tot doel hebben ernstig antisociaal gedrag en betrokkenheid bij criminele activiteiten in de vroege volwassenheid terug te dringen. De belangrijkste vragen die we behandelen, zijn:
1. Wat zijn de langetermijneffecten van preventieprogramma’s uitgevoerd in de vroege en midden-kinderjaren89 op criminaliteit van volwassenen?
2. Wat zijn de kenmerken van effectieve preventieprogramma’s? Naast de internationale literatuur bespreken we preventieprogramma’s die nu in Nederland worden ingevoerd.
Tot slot gaan we in op de gevolgen van onze bevindingen voor
onderzoek, beleid en klinische praktijk.
We besteden met name aandacht aan programma’s voor ontwikkelingsgerichte preventie. Die hebben tot doel het versterken van beschermende en het verzwakken van risicofactoren die de ontwikkeling van antisociaal gedrag beïnvloeden (Farrington & Coid, 2003). Het gaat dan zowel om universele (op de hele groep gerichte) preventie als om selectieve (op een specifieke risicogroep gerichte) preventie. Kinderen worden bijvoorbeeld tot een risicogroep gerekend als ze al vroeg problematisch gedrag vertonen, als ze in een buurt met veel criminaliteit wonen, als hun ouders laaggeschoold zijn en een laag inkomen hebben, enzovoort.
Uit longitudinale onderzoeken naar de ontwikkeling van antisociaal gedrag blijkt keer op keer dat kinderen die al op jonge leeftijd chronische gedragsproblemen vertonen, vaak uitgroeien tot zware delinquenten tijdens hun adolescentie en vroege volwassenheid (Dishion & Patterson, 2006; Loeber & Farrington, 2000; Loeber e.a., 2008; Piquero, 2008). Die onderzoeksgegevens suggereren dat de vroege kinderjaren een belangrijke ontwikkelingsperiode zijn voor de preventie van ernstig antisociaal gedrag. De bestaande preventieprogramma’s voor jonge kinderen proberen meestal risico- en beschermende factoren in het kind zelf of in diens omgeving te veranderen. Ze richten zich op ondersteunen van de cognitieve ontwikkeling van het kind, verbreden van de sociale ondersteuning van de ouders, bevorderen van positief ouderschap en een goede ouder-kindrelatie en verminderen van armoede in het gezin en de buurt. Van gunstige veranderingen op deze gebieden wordt verwacht dat ze helpen de ontwikkeling van chronische delinquentie te voorkomen (Welsh & Farrington, 2001). In tegenstelling tot de programma’s voor (erg) jonge kinderen die het functioneren van ouders en kinderen in het algemeen proberen te verbeteren (waarbij voorkomen van gedragsproblemen van het kind een van vele doelen is), zijn de programma’s voor iets oudere kinderen vaak specifiek gericht op verstorend (disruptief ) en antisociaal gedrag van kinderen.
Verschillende reviews (bijvoorbeeld Olds e.a., 2007; Welsh & Farrington, 2006; Yoshikawa, 1995) en meta-analyses (zoals Piquero e.a., 2009) beschrijven de langetermijneffecten van preventieprogramma’s voor jonge kinderen. Ze leggen de nadruk meestal op andere uitkomsten (bijvoorbeeld onderwijsprestaties), andere ontwikkelingsperioden (bijvoorbeeld de adolescentie) of ze beschrijven alleen het effect van één specifiek programma (bijvoorbeeld oudertraining). In onze systematische review zochten we specifiek naar empirisch onderzoek dat het effect bestudeerde van programma’s die werden uitgevoerd in de vroege en midden-kinderjaren (ongeveer tussen 3 en 12 jaar) en waarvan informatie beschikbaar was over de effectiviteit in het verminderen van crimineel gedrag in de vroege volwassenheid (vanaf 20 jaar). Het literatuuronderzoek omvatte alle onderzoeken gepubliceerd voor het eind van 2009 (zie tabellen 9.1 en 9.2).
In de volgende twee paragrafen bieden we een overzicht van de preventieprogramma’s. We bespreken het programmamodel (de context waarbinnen het plaatsvindt en de risico- en beschermende factoren waarop het zich richt), het onderzoeksdesign, de methodiek en de belangrijkste uitkomsten betreffende criminaliteitspreventie.