‘Die Jason, hè? Wat een held is dat toch!’, zegt mijn dochter van zeventien boven een bord dampende lasagne. ‘Wie bedoel je precies?’, vraag ik. ‘Dat is die jongen die in de jeugdzorg opgesloten werd’, vertelt mijn dochter, ‘hij werd daar mishandeld en gepest. En in een isoleercel gezet omdat hij zijn boterham met kaas niet op wilde eten. Dat is geen jeugdzorg, dat is de gevangenis’.
Bezuinigingen, toenemend personeelsverloop, hoog ziekteverzuim, boemerangbeleid, misbruik in instellingen... Je hoeft het nieuws maar te volgen om te constateren dat er wel wat aan de hand is in jeugdzorgland. Hoog tijd dus om zeven plagen in kaart te brengen maar ook een oproep hoe deze te bestrijden.
De zeven belangrijkste plagen
Lees verder door het artikel aan te schaffen of log in als abonnee.
Er is veel geschreven over de mentale gezondheid van jongeren en jongvolwassenen tijdens de Corona-periode. Jongeren ervaarden onder meer vaker eenzaamheid, angst en stress. Sociaal werker Jasper van den Ende besloot in 2020 zijn eigen hobby in te zetten om deze thema's bespreekbaar te maken én om deze van een passend antwoord te voorzien: Dungeons and Dragons. Steeds meer onderzoek laat de potentie van het spel Dungeons and Dragons zien, met name bij jongeren met een psychische kwetsbaarheid. Als onderdeel van een groter onderzoek naar mentale gezondheid van jongeren in Schiedam gaan we met Jasper van den Ende in gesprek over de kansen van Dungeons and Dragons binnen zorg en welzijn.
Spelavonden in de Kansenfabriek In 2019 kwam Jasper, afgestudeerd social worker, in aanraking met Dungeons and Dragons. Het bracht hem niet alleen spelplezier, maar vooral ook zelfvertrouwen en sociale vaardigheden. Een jaar later stapte hij op welzijnsaanbieder DOCK af met de vraag of hij 'iets van een spelmiddag zou mogen organiseren voor kwetsbare jongeren'. Na verschillende pogingen kreeg hij van cultuurparticipatiemakelaar Brenda Flapper de ruimte om in Schiedam, op kleine schaal, met jongeren Dungeons and Dragons te spelen. In zijn eigen omgeving merkte Jasper dat de mentale gezondheid van veel jongeren tijdens de Corona-pandemie onder druk kwam staan. Het thuiszitten, het terugtrekgedrag. Jasper herkende dit gedrag en wou er iets anders tegenover zetten dan het 'standaard' hulpverleningsaanbod. ‘Je vult een online vragenlijst in, je doet wat oefeningen, één keer in de drie weken heb je een gesprek met een therapeut en dat is het dan’, schetst hij. Jasper miste het menselijke contact, de ruimte om je verhaal kwijt te kunnen.
Sindsdien wordt het spel op donderdagavonden gespeeld in de Kansenfabriek in Schiedam. Op zondag vindt er vaak een ruilmiddag plaats. De spelers zijn tussen de 16 en begin 30 jaar. De meesten komen uit de omgeving van Schiedam, maar sommigen reizen wel een uur om erbij te zijn. Naast het initiatief van Van den Ende zijn de laatste jaren meerdere vergelijkbare initiatieven in het land ontstaan. Soms ook met een directe koppeling met sociaal werk, zoals VechelFantasy van Rick van Veghel die we ook spraken voor dit artikel.
‘Ik ben blut en ik heb geen fietsstoeltje, dus ja ik ben met de auto’, zegt ze terwijl ze haar handen in de lucht gooit. Ze pakt haar dochter, zet haar achterin en rijdt weg. Daar gaan ze. In een afgekeurde auto, rijdend zonder rijbewijs. Ik, pleegmoeder, prevel een schietgebedje: breng mijn meisje veilig thuis. Dit voorbeeld, hoe simpel ook, vertaalt exact wat er mis is in de Nederlandse jeugdzorg.
Ik, pleegmoeder, prevel een schietgebedje: breng mijn meisje veilig thuis. Dit voorbeeld, hoe simpel ook, vertaalt exact wat er mis is in de Nederlandse jeugdzorg.
Voorafgaand aan deze situatie. Om de week komt ze haar dochter ophalen. De overdracht doen we op het schoolplein. Ik trek verbaast mijn wenkbrauwen op als ze aan komt fietsen. Wat blijkt? Haar rijbewijs is ‘afgepakt’. Wanneer het terugkomt? Ze weet het niet. Ik loop terug naar huis en haal haar dochters eigen fiets. Ze kan, amper vier jaar oud, nog niet los achterop. Bij terugkomst ligt de kinderfiets op het stuur en zit haar dochter tóch los achterop. ‘De volgende keer écht een stoeltje meenemen’, zeg ik.
Twee weken later. Moeder wandelt het plein op. ‘Ik ben met de bus. Ik heb een stoeltje, maar dat past niet! Dochter protesteert als moeder zegt dat ze naar het winkelcentrum om de hoek gaan. “Je had beloofd dat we naar de speeltuin zouden gaan!” Weer twee weken later komt moeder, zoals hierboven beschreven, zonder rijbewijs naar het bezoek.
In dit verhaal beschrijft Patty Zoet (freelance tekstschrijver & pleegmoeder) hoe de moeder van haar pleegkind zich in twee weken tijd door alle instanties en de wens van haar dochter om haar te zien in een hoek wordt gedrukt. De moeder ziet geen andere weg uit en pakt, ondanks dat haar rijbewijs is afgepakt, toch de auto om haar dochter op te halen.
Lees het verhaal door het los te kopen of word abonnee!
Dat we kinderparticipatie belangrijk vinden, kinderen serieus moeten nemen in hulpverleningstrajecten en naar ze moeten luisteren, lijkt vanzelfsprekend. Echter, in de praktijk is dat nog niet het geval. Maar zonder kinderparticipatie ontnemen we het kind het basisrecht om te worden gezien als persoon met eigen ideeën, wensen en visie. Welke mogelijkheden zijn er, welke kansen liggen er? In dit artikel beschrijven we wat kinderparticipatie behelst en hoe we kinderparticipatie vormgeven in HouVast, een interventie gericht op de ambulante ondersteuning van gezinnen van ouders met een licht verstandelijke beperking (LVB).
Dat we kinderparticipatie belangrijk vinden, kinderen serieus moeten nemen in hulpverleningstrajecten en naar ze moeten luisteren, lijkt vanzelfsprekend. Echter, in de praktijk is dat nog niet het geval. Maar zonder kinderparticipatie ontnemen we het kind het basisrecht om te worden gezien als persoon met eigen ideeën, wensen en visie. Welke mogelijkheden zijn er, welke kansen liggen er? In dit artikel beschrijven we wat kinderparticipatie behelst en hoe we kinderparticipatie vormgeven in HouVast, een interventie gericht op de ambulante ondersteuning van gezinnen van ouders met een licht verstandelijke beperking (LVB).
Wat is kinderparticipatie? Kinderen hebben het universele recht om hun mening te geven over beslissingen die hun aangaan. Dit is vastgelegd in het ‘Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind’ (IVRK). Het moet mogelijk zijn voor kinderen en jongeren om inspraak en invloed te hebben. Dus om mee te praten, mee te denken en mee te doen. Eveneens is er een wettelijke verplichting, vanuit de jeugdwet, voor de jeugd- en gezinsprofessional om kinderen vanaf 12 jaar bij de hulpverlening en het opgestelde hulpverleningsplan te betrekken en vanaf 16 jaar hen te laten tekenen voor de hulpverlening. We spreken van kinderparticipatie wanneer dit een continu proces is, waarbij kinderen weten dat zij iets te zeggen hebben of op zijn minst hun visie wordt meegenomen in de gezamenlijke besluitvorming. Wanneer de professional enkel een paar keer met het kind spreekt, of de mening van het kind niet meeneemt in de gezamenlijke besluitvorming, is er niet echt sprake van structurele kinderparticipatie.
Participatie omvat meer dan alleen een mening of een visie geven en meenemen. Een eerste stap is het informeren van de kinderen over wat hun rechten zijn. Kinderen moeten begrijpen wat er aan de hand is en welke acties daarbij horen. Hierbij hoort ook het transparant delen van wat de gevolgen zijn van het uiten van hun mening of afzien van deelname aan besluitvorming. Ten tweede het horen van de kinderen. Dit betekent dat er écht wordt geluisterd naar de mening en visie van het kind. Voorwaarde is dat zij ondersteund worden bij het uiten hiervan. Uit onderzoek blijkt dat kinderen waardevolle informatie kunnen geven over de situatie waarin zij opgroeien. Ten derde gaat het om het uitleggen van wat gezamenlijke besluitvorming inhoudt en het betrekken van (de mening en visie) het kind in die besluitvorming.
Koop het artikel los of word abonnee om het artikel helemaal te lezen.
Volgens het NJi is ‘Gezin Centraal’ een vorm van ambulante jeugdhulp voor gezinnen met kinderen onder de 18 jaar. De ambulant hulpverlener werkt met het hele gezin aan duurzame gedragsverbetering en een betere balans tussen draagkracht en draaglast. Het woord ‘duurzaam’ is ongetwijfeld tactisch gekozen. Denk aan het gezin als een zelfvoorzienende tot de nok toe geïsoleerde, klimaat-neutrale woning met zonnepanelen, warmtepomp en gerecycled water. Wie is er tenslotte nog tegen duurzaamheid?
Het NJi verwoordt het prachtig, althans dat vind ik, slager die zijn eigen vlees keurt. Toch zegt deze omschrijving nog weinig over wat er nu precies gebeurt als een hulpverlener een gezin in nood thuis bezoekt. Want dat is wat Gezin Centraal-professionals doen. Ze komen bij de mensen thuis.
Joshua Herder is een jongen uit een gezin die de hulp van een gezinshulpverlener die werkt met Gezin Centraal, heeft ingeschakeld. Joshua is zestien jaar oud. Hij heeft een broer van veertien, Hero, met wie hij een haat-liefde verhouding heeft. Joshua en Hero wonen bij hun moeder en vader, Maria en Joost. Joshua heeft nog niet zolang geleden te horen gekregen dat hij ASS heeft, dit staat voor: ‘autismespectrumstoornis’. Joshua zit in Havo 4, maar is volledig vastgelopen. Hij is extreem vermoeid, voortdurend gestrests en angstig. Hij gaat niet meer naar school en komt zelfs nauwelijks buiten. Omdat dit al maanden duurt en er geen verbetering lijkt te zijn, hebben de ouders van Joshua hulp ingeschakeld. De personages in dit voorbeeld zijn overigens volledig fictief. Het verhaal is min of meer waargebeurd. Aan de hand van de ervaringen van dit gezin, bespreken we enkele centrale elementen van de methode ‘Gezin Centraal’.
Werken met het hele gezin
Systeemgericht werken
Focus op wat lukt
De uitzondering
Kleine stappen vooruit met behulp van ‘drie gebeurtenissen’
Werken met doelen en werkpunten die gezinsleden zelf formuleren
Er wordt veel gepraat over de jeugdhulp. Meningen buitelen soms over elkaar heen in de politiek, de media en de jeugdhulpsector zelf. Zijn de ontwikkelingen in de afgelopen jaren tekenen van verslechtering? Nee, zeggen de mensen bij Levvel (organisatie voor specialistische jeugdhulp). Er gebeuren mooie dingen én er gaan ook dingen niet goed. Vereenvoudiging van regelgeving en vooral ook meer samenwerking tussen de verschillende domeinen is noodzakelijk, waarbij de behoeften van gezinnen en de creativiteit van professionals centraal staan. In gesprek met vier mensen bij Levvel: Mariënne Verhoef (bestuurder), Nellieke de Koning (bestuurder), Anne-Claire Hiemstra (directeur zorg en innovatie) en Frederique Coelman (programmadirecteur). Levvel is een fusieorganisatie van de disciplines JOH (Jeugd- en opvoedhulp), Jeugd-ggz (JGGZ) en licht verstandelijke beperking (LVB).
De jeugdhulpsector is volop in ontwikkeling’, stelt Mariënne. ‘De afgelopen tien jaar zijn er veel mooie initiatieven ontwikkeld die landelijk geïmplementeerd zijn, zoals het werken met een JIM (jouw ingebrachte mentor). Er is zelfs een overeenkomst gesloten met het ministerie van VWS rondom JIMPACT.’ Frederique vult aan: ‘Met je eigen wortels groei je het mooist. De basisgedachte van de JIM werkwijze is dat we de problemen van jongeren en gezinnen niet met alleen hulpverleners moeten oplossen. We willen juist zorgen dat de gezinnen een sterker vangnet krijgen en hulp vanuit hun eigen sociale netwerk. En als dat er niet is, dan moeten we ze daarbij helpen. Levvel gaat komend jaar driehonderd professionals trainen om te werken met de Jim-aanpak. Landelijk gaat het om drieduizend professionals.’
‘Verder is er steeds meer aandacht voor de BIG5 (ondersteuning voor jongeren in de overgang naar volwassenheid), waarin je samen met het gezin en/of de jongere alle benodigdheden van verschillende domeinen nagaat: werk, inkomen, bestaanszekerheid, school en support. Vroeger werden sommige jongeren dakloos als ze achttien werden en uit de jeugdhulp kwamen. Er was geen aansluiting in de hulpverlening. Het is winst als regio’s hierin lokaal en (boven)regionaal samenwerken. Dan kun je dit soort vraagstukken veel beter oplossen dan wanneer je dat landelijk zou doen. We zijn voortdurend bezig met leren en verbeteren, maar dit kost ook tijd, net als in andere sectoren. We zien ook mooie dingen gebeuren waar het gemeentes lukt om in partnership te werken met aanbieders en scholen. En waar regio’s of gemeenten blijven hangen in hun oude rollen als inkoper en aanbieder gebeurt er niks. Als je samen zoekt, komt er ruimte’, aldus Mariënne.
We weten wat we willen in de jeugdzorg. Er eerder bij zijn. Met lichte zorg voorkomen dat beginnende problemen groter en complexer worden. Jeugdzorg moet zo thuis mogelijk zijn. We willen dat ouders en kinderen ambulant (thuis) geholpen worden. En als dat niet kan, willen we dat ze zo ‘thuis’ mogelijke hulp krijgen. Klinkt logisch. Toch? Op deze manier hebben we steeds minder gespecialiseerde jeugdzorg nodig, steeds minder residentiële voorzieningen en steeds minder klinieken. Veel gemeenten – verantwoordelijk voor de jeugdzorg – werken daarom vanuit een stepped care model.
Het accent ligt op de eerste twee stappen: basisvoorzieningen en wijkteams en, als dat niet toereikend is, ambulante hulp. Open en gesloten residentiële voorzieningen maar ook klinieken voor kinder- en jeugd-ggz zijn en worden in hoog tempo afgebouwd. Die hebben we immers niet meer nodig! We weten wat we willen. Maar heeft het ingezette beleid ook bereikt wat we willen? En werkt dit beleid ook voor de meest kwetsbare kinderen en gezinnen? Dit artikel is gebaseerd op onze ervaringen bij Fier (het landelijk expertise en behandelcentrum op het terrein van geweld in de relationele sfeer) en op publicaties van instanties.
Eerst wat feiten op een rij
Sinds de decentralisatie is het gebruik van jeugdzorg fors toegenomen. In 2015 kreeg 1 op de 27 jeugdigen jeugdzorg; in 2022 was dit opgelopen naar 1 op de 10 jeugdigen. Bijna 10% van de jongeren die jeugdhulp kregen, woonde niet meer bij hun ouders. Gemiddeld zijn dat 124 jongeren per gemeente!
De Jeugd Autoriteit1 concludeert dat het gebruik van de ‘zwaardere’ vormen van zorg, zoals jeugdzorg met verblijf, jeugdbescherming en jeugdreclassering een lichte afname laten zien in de afgelopen twee decen nia, maar dat het verwachte effect van de decentrali satie, een verschuiving van ‘zware’ vormen naar ‘lichte’ vormen van zorg, niet heeft plaatsgevonden.
De enorme toename van jeugdhulp wordt veroor zaakt door ambulante jeugdhulp; de grootste toename is te zien bij jeugdhulp via wijk en gebiedsteams.
Deze teams zijn opgezet met het doel om laagdrempelige toegang te realiseren zodat in een eerder stadium zorg verleend kan worden en dure tweede lijnszorg voorkomen wordt. Maar de Jeugd Autoriteit concludeert dat ‘het grootste deel van de jeugdigen in kwestie uiteindelijk toch tweedelijnszorg nodig heeft, waardoor per saldo het aantal jeugdigen met jeugd zorg alleen maar toeneemt’.
Kortom, het aantal jongeren dat uit huis wordt geplaatst blijft al jaren gelijk, maar de weg naar de tweedelijns jeugdzorg is voor hen veel langer geworden omdat ze vrijwel allemaal eerst hulp krijgen vanuit de wijk en gebiedsteams en daarna lichte ambulante jeugdhulp voordat ze gespecialiseerde hulp krijgen.
Bij sommige gezinnen begint het domweg niet met lichte problemen
Daarmee lijkt de conclusie gerechtvaardigd dat er een stabiele groep jongens en meiden is waarvoor het huidige beleid niet werkt. Deze kinderen en hun ouders hebben uiteindelijk geen baat bij de hulp van de wijk en gebiedsteams of van lichte ambulante vormen van jeugdhulp. Het beleid heeft wel een te genovergesteld effect. Deze jongens en meiden en hun gezinnen raken –door niet passende hulp– steeds dieper in de problemen. Ze hebben ook steeds minder vertrouwen in de hulpverlening omdat de hulp die ze krijgen keer op keer mislukt. Dit is het effect van het toepassen van het stepped care model. Er zijn gemeenten die letterlijk aangeven dat er eerst minimaal een jaar hulp aangeboden moet worden vanuit de wijk en gebiedsteams, daarna een jaar lichte ambulante hulp en dat pas daarna gespecialiseerde jeugdhulp mag worden ingezet. De jongens en mei den die bij instanties als Fier worden aangemeld voor een opname, hebben aanzienlijk complexere en moei lijker te behandelen problemen dan 10 à 15 jaar geleden, waardoor de behandeling ook minder resultaat heeft. De Jeugd Autoriteit concludeert dat er aan de 'voorkant' beter geselecteerd en afgewogen moet worden. Wat is nodig en voor wie? Het huidige – vaak rigide one size fits all beleid laat juist de gezinnen met de meest complexe problematiek in de kou staan. Bij sommige gezinnen begint het domweg niet met lichte problemen. Door intergenerationele overdracht van problemen en trauma’s en een jeugdzorggeschiedenis van bijvoorbeeld ouders is er al direct sprake van complexe problematiek waarbij lichte vormen van jeugdhulp niet passend zijn.
Het ideaal om kwetsbare jongeren en hun gezinnen zo vroeg mogelijk te ondersteunen zodat problemen niet escaleren, lijkt vooralsnog niet goed te werken en er zullen andere interventies ontwikkeld moeten worden.
Om-Pannenkoeken
Ooit zei een wethouder dat er maar wat werd om gepannenkoekt in de jeugdzorg. Ze was gefrustreerd over de resultaten in de jeugdzorg. We snappen haar frustratie. Maar het is ook zaak dat beleidsmakers en financiers de hand in eigen boezem steken. Het huidige jeugdhulpconcept werkt niet voor de meest kwetsbare gezinnen en kinderen. Dat moet anders.
Log in als abonnee om verder te lezen of koop het artikel los.
Bij een pleeggezinplaatsing blijft aan de ouder het stigma kleven een ontaarde of falende ouder te zijn. Die publieke veroordeling staat zowel een constructieve samenwerking met jeugdzorg als met de betrokken pleegouders in de weg. Hoog tijd, aldus de auteurs om het taboe van een ouderschap zonder opvoederschap te veranderen.
Voor haar, in 1996 verschenen boek Ik ga, interviewde psychologe Liesbeth van Hennink twintig moeders die om diverse redenen hun gezin en daarmee hun kroost verlaten hadden. Op een openhartige wijze vertellen deze vrouwen over wat hen tot deze moeilijke keuze heeft gebracht en de gevolgen hiervan voor henzelf en voor het contact met hun kinderen. Alle geïnterviewde moeders werden geconfronteerd met negatieve oordelen vanuit het sociale netwerk. Het was voor de moeders duidelijk dat op hun keuze een maatschappelijk taboe rust, ook al hadden zij er, niemand uitgezonderd, voor gezorgd dat hun kinderen veilig bij andere opvoeders waren ondergebracht.
Coen Verbraak, journalist en programmamaker, interviewde in 2020 voor de serie In de beste families Sophie Zeestraten en haar moeder. Sophie werd op haar vijfde door haar moeder verlaten en bleef samen met haar broertje bij haar vader achter. Moeder Leonoor zou zeven dagen uit logeren gaan, maar kwam uiteindelijk niet terug van haar reis naar Denemarken. Tot haar tiende had Sophie nog regelmatig contact met haar moeder, maar na een fikse ruzie tussen de ouders was het contact 21 jaar lang verbroken. Gevraagd naar haar beweegredenen om het gezin te verlaten, antwoordt Leonoor: ’’Ik wilde een lieve moeder voor mijn kinderen zijn, maar voelde me ongelukkig.”
Er werd haar verteld dat ze meer tijd nodig had om aan zichzelf te werken en ‘’een goede moeder is iemand die volkomen zichzelf is.” Dochter Sophie geeft in het interview aan dat zij als kind langere tijd heeft gedacht dat haar moeder haar niet wilde en dat zij niet de moeite waard was. ‘’Voor mij was het makkelijker geweest als mijn moeder dood was gegaan, dan had ze er in ieder geval niet voor gekozen om weg te gaan.” Uiteindelijk zoekt Sophie, inmiddels zelf ouder van twee kinderen, via een kaartje weer contact met haar moeder.
Als we het over de jeugdzorg hebben waar hebben we het dan over? Volgens het Nederlands Jeugdinstituut (Nji) gaat het om 444.000 jeugdigen tot 23 jaar. Dat is 10% van alle jeugdigen. Ieder jaar worden het er meer.
Nederland telt 356 jeugdzorginstellingen die professionele hulp verlenen. Het werk van deze instellingen wordt door de ouders gewaardeerd met 6.1 op een schaal van 10.Veel zegt deze waarderíng niet, want slechts een heel klein deel van de ouders reageert op het verzoek om de verleende hulp met een cijfer te waarderen. Hoe effectief is de jeugdzorg werkelijk? Het onthutsende antwoord is: dat weten we niet!
Niemand kan ons vertellen hoeveel van die meer dan 400.000 jeugdigen jaarlijks weer op het goede spoor terecht kwamen en wat die meer dan 350 jeugdzorginstellingen er van bakten. Er bestaan wel incidentele follow-up onderzoeken naar effecten. Maar jaarlijkse overzichten die ons laten zien hoeveel jeugdigen baat hebben gehad bij de verleende hulp, zijn er niet. Hoe gingen kinderen en jongeren de jeugdzorg in en hoe kwamen zij er uit? Hoe effectief zijn alle verleende inspanningen? Wat zijn de resultaten?
In schril contrast met deze opvallende leemte staat de kennis over de bestede gelden. Tot op de cent nauwkeurig wordt er jaarlijks verantwoording afgelegd. Daar zorgen de administratieve afdelingen van de instellingen voor, met de zegen van duurbetaalde accountantsbureaus. Zou het niet logisch zijn dat er ook onderzoeksafdelingen zijn die systematisch volgen hoe jeugdigen de instelling binnenkomen en hoe ze er weer uitgaan? Wat was hun problematiek en in hoeverre is die, na de gegeven professionele hulp, verminderd?
De wetenschap beschikt over voldoende middelen om dit hulpverleningsproces betrouwbaar en valide in beeld te brengen. Daarmee krijgen de instellingen niet alleen inzicht in de mate van succes, maar ook op de vraag wat de sterke en zwakke kanten van de instelling zijn en wat er verbeterd kan worden.
Daar hebben we meer aan dan aan de opgeklopte folders en jaarverslagen met wat de instelling allemaal doet om jeugdigen met problemen te helpen. Geen woord over bereikte resultaten.
Om naast een administratieve afdeling ook een onderzoeksafdeling op te zetten, daar is helaas geen geld en – nog erger – geen animo voor.
Steeds meer jongeren hebben gedragsproblemen en/of psychische klachten, steeds vaker wordt voor hulp een beroep gedaan op de jeugdzorg. Is deze hulp altijd nodig? En helpt het? We weten steeds meer over wat wel en niet werkt. We kunnen daar nog beter gebruik van maken. In het handboek 12-23 zijn diverse werkzame elementen samengebracht in een aanpak voor kortdurende hulp voor jongeren en hun ouders.
12-23 richt zich op het signaleren, voorkomen en oplossen van problemen van jongeren en hun ouders. Het doel van de hulp is het vergroten van de mogelijkheden en ontwikkelingskansen van jongeren. De hulp is bedoeld voor jongeren in de leeftijd van 12 tot 23 jaar die problemen hebben thuis, op school, in de vrije tijd en/of op het gebied van gezondheid. De hulp bestaat uit individuele begeleiding en hulp aan jongeren en hun ouders. De duur is gemiddeld drie à vier maanden met gemiddeld een à twee contacten per week. De contacten vinden plaats op school, thuis, in de buurt of op het kantoor van de professional. Ook is er telefonisch en online contact.
Het handboek 12-23 bevat een concrete beschrijving van de technieken en hulpmiddelen die ingezet kunnen worden. Het gaat om praktische richtlijnen en handvatten voor de hulp aan jeugdigen en hun ouders, die goed toepasbaar zijn in de dagelijkse praktijk. De basis van de methodiek is competentievergroting, aangevuld met elementen uit de presentiebenadering, oplossingsgericht werken en systeemgericht werken.
Gebruik maken van werkzame elementen
Voor het voorkomen en aanpakken van (ernstig) probleemgedrag is het belangrijk de risicofactoren te verminderen en de protectieve factoren te versterken. In de literatuur over effectieve interventies, in de Databank Effectieve Jeugdinterventies en in de Richtlijnen Jeugdhulp en Jeugdbescherming worden de volgende werkzame elementen vaak genoemd:
Zorg voor een positieve en goede werkrelatie met de jongere.
Stel het belang van de jongere centraal en betrek de jongere bij beslissingen.
Richt de interventie op meerdere systemen: jongere, gezin, school, vrienden.
Maak één plan en betrek hierbij de jongere, ouders en school.
Werk aan versterking van vaardigheden voor het waarnemen van situaties, het trekken van conclusies over oorzaak en gevolg, het oplossen van problemen en zelfmanagement.
Zorg voor een veilig pedagogisch leef en behandelklimaat.
Werk aan versterking van de opvoedingsvaardigheden van ouders.
Maak gebruik van technieken uit de (cognitieve) gedragstherapie:
Creëer situaties waarin de jongere gewenst gedrag kan leren en tonen.
Bekrachtig gewenst gedrag.
Leg de nadruk niet op ongewenst gedrag, maar op het leren van alternatief/gewenst gedrag.
Bij de ontwikkeling van 12-23 is gebruikgemaakt van deze werkzame elementen.
De basishouding
Bij het leggen van contact en het opbouwen en onderhouden van een werkrelatie met jongeren en hun ouders, is de basishouding van de professional cruciaal. Een goede basishouding is ook belangrijk voor het adequaat hanteren van veranderingsstrategieën en technieken.
De basishouding wordt in 12-23 aan de hand van een aantal richtlijnen geconcretiseerd.
De professional laat jongeren en ouders de agenda voor de hulp bepalen. Hij werkt samen mét jongeren en ouders in plaats van vóór hen.
De professional:
gaat ervan uit dat jongeren en ouders deskundig zijn over hun eigen problemen en omstandigheden en dat zij ook goed in staat zijn om aan te geven wat zij willen veranderen;
gaat in de eerste fase van de hulp samen met de jongere en de ouders na waar deze last van hebben en wat de concrete wensen tot verandering zijn. Deze wensen vormen het uitgangspunt voor het geven van hulp;
geeft bij het vaststellen van doelen en het stellen van prioriteiten veel gewicht aan de mening van de jongere en de ouders;
sluit bij het plannen van interventies aan bij de wen en en mogelijkheden van de jongere en de ouders;
betrekt de jongere en de ouders bij de afbouw en afsluiting van het contact.
De professional baseert de hulp op het versterken van positieve krachten. De mogelijkheden en potentiële krachten van de jongere en de ouders worden benut.
De professional:
richt zich op ‘empowerment’, het krachtig maken van jongere en ouders. De professional probeert de positieve krachten van jongeren en ouders op te sporen. Door deze vervolgens te benoemen en hun te leren hier gebruik van te maken, sluit de professional optimaal aan bij de mogelijkheden van hen zelf;
benadrukt expliciet de dingen die goed gaan, door deze met jongeren en ouders te concretiseren en na te gaan wat ze precies gedaan hebben om dingen goed te laten verlopen; het expliciteren van goede momenten geeft hun zelfvertrouwen en is een goede ingang om aan te sluiten bij hun mogelijkheden;
laat merken dat hij vertrouwen heeft dat veranderingen mogelijk zijn; daarbij geeft de professional aan dat jongeren en ouders zelf een belangrijke rol spelen bij het tot stand brengen van veranderingen en dat daarvoor hun sterke punten benut zullen worden;
stimuleert jongeren en ouders tot een actieve in breng bij het oplossen van problemen en gaat er van uit dat zij hiertoe ook de mogelijkheden hebben; hij gaat bijvoorbeeld met de jongere na wanneer een bepaald probleem er niet was en wat de jongere hier zelf aan gedaan heeft;
richt zich op het vergroten van de keuzemogelijkheden van de jongere en legt de verantwoordelijkheid voor deze keuzen zo veel mogelijk bij de jongere zelf;
activeert jongeren en ouders om zo veel mogelijk zelf aan problemen en doelen te werken.
Technieken uit 12-23 die aansluiten bij deze aspecten van de basishouding zijn bijvoorbeeld feedback op adequaat gedrag en problemen en conflicten oplossen. Daarnaast biedt de competentieanalyse handvatten voor het opsporen van krachten.
Log in als abonnee om verder te lezen of koop het artikel los.
Pleegouders die steun hebben aan andere pleegouders staan sterker in de zorg voor hun pleegkinderen. Dit is de essentie van Mockingbird: een werkwijze in de pleegzorg die in de Verenigde Staten en Engeland al veel succes heeft. Het Verwey-Jonker Instituut heeft een jaar lang onderzoek gedaan naar deze, voor Nederland nieuwe, aanpak.
De pleegzorg kampt al jaren met grote uitdagingen: er zijn te weinig pleeggezinnen en er stoppen meer pleegouders dan erbij komen.¹ Bovendien voelen pleegouders zich regelmatig onvoldoende gesteund en begeleid, zowel tijdens als na hun pleegouderschap.² En helaas eindigen nog te veel pleegzorgplaatsingen in een breakdown: een kind moet dan ongepland en onverwacht verhuizen... Jaarlijks eindigt in Nederland zo’n 2,5% van de plaatsingen in een breakdown. Zo’n 35% van alle pleegkinderen heeft een keer (of vaker) abrupt een pleeggezin moeten verlaten. ³ Voor kinderen is dit veelal een ontregelende tot traumatische ervaring. Ook voor het pleeggezin is het een heftige situatie; niet zelden stoppen pleegouders na een breakdown. En niet alleen de emotionele impact is groot; soms komt een kind na een breakdown in dure, residentiële zorg terecht.
Willen we dat meer pleegkinderen stabiel opgroeien, dan is het van belang om uitval bij pleegouders te verminderen en breakdowns te voorkomen. Mockingbird draagt eraan bij dat kinderen zich geborgen voelen in hun pleeggezin en dat pleegouders, die hun huis vrijwillig openstellen, hun zorg goed en met liefde kunnen blijven uitvoeren.
De kracht van de gemeenschap Bij Mockingbird staat de kracht van de gemeenschap centraal. Het idee is simpel: zes tot tien pleeggezinnen die bij elkaar in de buurt wonen, vormen samen een netwerk, ook wel constellatie genoemd. De spil van deze grote pleegfamilie zijn de hubhome pleegouders, vergelijkbaar met een opa en oma in een ‘normale familie’. De hubhome pleegouders zijn ervaren pleegouders met ruimte in hun hoofd en hart om pleeggezinnen te ondersteunen en met elkaar te verbinden.
Hun huis is een plek voor de pleeggezinnen om elkaar te ontmoeten, voor de kinderen om met elkaar te spelen of juist even tot rust te komen door geplande of ongeplande logeermomenten. In een Mockingbird constellatie vinden pleeggezinnen (h)erkenning, mentale en praktische ondersteuning en gezelligheid bij elkaar. Door deze onderlinge verbinding staan ze sterker en kunnen ze een stabiel thuis bieden aan de kinderen.
Vanaf 2015 heeft De Thuisbasis Sociaal Werk op kleine schaal een concept ontwikkeld voor goede kwaliteit jeugd hulp binnen het beschikbare budget. Aanvankelijk in de gemeente Montfoort en vanaf 2020 ook in de gemeente Oudewater. Voor de vijf gemeenten in de regio Utrecht-West heeft De Thuisbasis vanaf 2020 een voortrekkersrol in een van de proeftuinen van het Toekomstscenario Kind- en Gezinsbescherming.
In dit artikel geef ik een beknopte beschrijving van dit concept. In beide gemeenten is jeugdhulp overwegend een positief verhaal. De cliënttevredenheid is gemiddeld genomen goed. Medewerkers werken graag voor de Stichting en hebben de ervaring dat ze werkelijk met hun vak bezig kunnen zijn. De samenwerking met huisartsen, politie, scholen en andere voorzieningen in de gemeenten is goed en dat geldt ook voor de samenwerking met de beschermingsinstellingen Veilig Thuis, de Raad voor de Kinderbescherming en de Gecertificeerde Instellingen. Er is een nauwe en positieve samenwerking tussen de Stichting en de gemeenten, zowel ambtelijk als bestuurlijk. We zien de gemeenten als medeontwikkelaars van het concept. Een niet onbelangrijk punt in dit geheel is dat de uitgaven voor de Jeugdwet voor deze gemeenten redelijk tot goed binnen de perken blijven. In de gemeente Oudewater zijn de uitgaven voor de Jeugdwet vanaf 2020 in enkele jaren tijd met meer dan 30% gedaald, zonder dat ook maar één keer het woord ‘bezuinigingen’ is gevallen.
Het concept van De Thuisbasis berust op een aantal eenvoudige, oude en bekende principes. Het is geen ingewikkelde constructie en we zien het ook niet als uniek. Omdat het gaat over de hele manier van denken over opvoeden en opgroeien, sociaal werk en de organisatie van het werk, is het niet goed mogelijk om het concept als geheel wetenschappelijk te vergelijken met andere werkwijzen. Ongetwijfeld zijn er meer plaatsen in het land waar in grote lijnen op deze manier wordt gewerkt. Ons doel is simpelweg: goede jeugdhulp binnen het budget. Een praktische en nuchtere aanpak brengt ons daarbij verder dan de zoveelste ‘nieuwe’ wondermethode. Echter, blijven bij de basis van het werk is gemakkelijker gezegd dan gedaan. Het is echt moeilijk om het eenvoudig te houden. Dat geldt zowel voor het werk in de uitvoering, als voor de organisatie en het beleid.
Het aantal jeugdigen dat in aanraking komt met jeugdzorg is de afgelopen jaren verviervoudigd. Momenteel gaat het om een op de zevenenhalf (dit was een op 27 in 1997). Dat komt niet omdat er opeens meer ‘mentaal ongezonde’ kinderen worden geboren. De instroom is te verminderen door preventie, mits preventieve maatregelen zijn gericht op omgevingen die invloed hebben op jongeren: het gezin waarin ze opgroeien; de school (kinderopvang); ‘het’ stelsel jeugdzorg waarmee veel gezinnen te maken kunnen krijgen; ‘de’ maatschappij. We presenteren een denkrichting waarmee de aandacht verlegd kan worden naar preventie.
Maatschappelijke ontwikkelingen Er zijn diverse maatschappelijke ontwikkelingen die invloed (kunnen) hebben op de mentale gezondheid van met name jongeren. Om er enkele te noemen: consumeren wordt gestimuleerd (er is geen verbod op kindermarketing), de gokwet is verruimd en leenbedrijven zoals Klarna krijgen alle ruimte om zich op jongeren te richten. Is het dan merkwaardig dat de schuldenproblematiek onder jongeren toeneemt? Sociale media krijgen alle ruimte om zich vierentwintig uur per dag, zeven dagen in de week, op jongeren te richten. Ook dat is geen natuurwet. Zie de maatregel om het mobieltje uit de klas te weren.
Een van de meest effectieve preventiemaatregelen is gezondheidsbescherming: mensen niet blootstellen aan schadelijke gevolgen van een omgeving. Dat geldt ook voor de bestaansonzekerheid waar veel gezinnen mee te maken hebben. Een belangrijke preventieve maatregel is dat elke gemeente het armoedebeleid (inclusief de schuldhulpverlening) op orde heeft. Maatschappelijke ontwikkelingen zijn mensenwerk, en bieden daarmee aangrijpingspunten voor maatregelen. Het stelsel Het jeugdzorgstelsel is bijna tien jaar geleden grondig veranderd. Dit heeft niet geleid tot minder instroom in jeugdzorg; integendeel.
Op grond van haar onderzoek betitelt Stellaard (2023) het jeugdzorgbeleid van de afgelopen vier decennia als boemerangbeleid: de door de beleidsmakers aangedragen oplossingen lossen problemen niet op, maar verergeren ze. Een gevolg hiervan is onder andere dat een groot deel van de jeugd (ten onrechte) wordt bestempeld als hulpbehoevend. Met alle gevolgen van dien. De perverse prikkels binnen de financiering van het stelsel, die meer preventie belemmeren, laten we hier in principe buiten beschouwing. Eén willen we er echter uitlichten, namelijk de leeftijdsgrens van achttien jaar: gemeenten financieren psychiatrische hulp voor jongeren tot achttien jaar; zorgverzekeraars zijn verantwoordelijk voor de hulp als iemand ouder is. Dit maakt het voor organisaties lastig om preventie en behandeling te richten op het totale gezin, opvoeders én kind(eren).
Mijn persoonlijke loopbaan is de bron voor een beschouwing van veertig jaar residentiële orthopedagogische hulpverlening. Daarbij wordt ook de complexe opdracht van pedagogisch medewerkers in residentiële settingen uitgelicht. Hoewel ingrijpende beleidsvoorstellen nodig blijken, kom ik daarnaast met aanbevelingen om tegelijkertijd op korte termijn bewegingen in gang te zetten. Ik bespreek een drietal praktische handreikingen ter inspiratie om van onderop essentiële vernieuwingen aan te zwengelen.
De pijpleiding van residentiële behandeling binnen jeugdzorg
Gevraagd: ‘Inrichtingspsycholoog’, zo las ik in de advertentie in februari 1988. En op 1 april begon ik aan deze functie van ‘inrichtingspsycholoog’. Ik kreeg een werkplek in het tuinhuisje van wat eerst een grote villa was geweest en waar op dat moment twee leefgroepen waren van acht meisjes. Op basis van strafrechtelijke en kinderbeschermingsmaatregelen waren zij geplaatst op een gesloten groep. Ze verbleven daar soms wekenlang, soms maandenlang, zonder dat er ook maar een verlofmoment in het vooruitzicht was. Mijn taak als inrichtingspsycholoog had niets te maken met de ondersteuning van de pedagogisch medewerkers. De geplaatste meisjes kregen officieel geen behandeling, ze werden ‘geobserveerd’ en moesten wachten op vervolg. Veel meisjes hebben bij mij aan tafel gezeten en deelden met mij hun levensverhaal. Mijn onthutsing over de omstandigheden waaronder zij opgegroeid waren, werd elke keer opnieuw ververst. Geweld en machteloosheid bij de opvoeding in de eerste levensjaren en dan moest de basisschoolperiode nog aanbreken. Leer- en gedragsproblemen, schoolwisselingen, diagnoses die elkaar opvolgen en een reeks al dan niet voortijdig afgebroken ambulante behandeltrajecten. Vanaf de puberteit, na het verzanden in grote schoolgemeenschappen, de escalatie. Presteren onder hun niveau, spijbelen, verkeerde vrienden en vanaf dat moment weinig trajecten meer binnen de ambulante sector van de ggz.
Het viel me op dat de jongeren met een dergelijke probleemgeschiedenis al vroeg in een soort pijpleiding van hulpverlening terecht kwamen en de overstap naar kinder- en jeugdpsychiatrische klinieken niet meer konden maken. Ondanks de diepe wonden en onderliggende psychiatrische problematiek leek alleen een behandeling in een orthopedagogische instelling haalbaar. De mythe dat deze groep jongeren enkel was aangewezen op heropvoeding, scholing en een goede dagbesteding bleef zonder kritische beschouwing bestaan. En bovenal moesten ze worden beschermd en bewaakt. Een loodzware taak rustte op de schouders van de pedagogisch medewerkers die dag in dag uit binnen deze context de jongeren moesten begeleiden.
Om kinderen en gezinnen tijdig passende hulp en ondersteuning te kunnen bieden, is het streven al jaren: meer samenhang en betere samenwerking tussen organisaties in het jeugddomein. In haar proefschrift onderzocht en vergeleek Mariëlle Blanken complexe jeugdhulpnetwerken en laat zien wat er nodig is voor een toekomstbestendig jeugdstelsel.
Meer samenhang en betere samenwerking
Een goed functionerend jeugdzorgsysteem is van groot belang om kinderen en gezinnen tijdig passende hulp en ondersteuning te kunnen bieden. Om dat te bereiken is er in Nederland in 2015 een grote stelselhervorming doorgevoerd. Verschillende wetten werden in één jeugdwet samengevoegd, budgetten werden ontschot en de bestuurlijke verantwoordelijkheid kwam op het lokale niveau te liggen. Sinds die tijd zijn gemeenten verantwoordelijk voor het gehele jeugddomein. De transitie van de jeugdzorg was echter meer dan dat. Het betrof ook een andere manier van werken. De focus kwam en ligt vandaag de dag nog steeds op de zogenaamde beweging naar de voorkant van de jeugdzorg. Dat wil zeggen dat beleid en uitvoering zich richten op het versterken van de directe leefomgeving en de sociale basis. Zo kunnen problemen worden voorkomen en kan hulp en zorg vroegtijdig ingezet worden. Hierdoor worden zwaardere vormen van jeugdhulp voorkomen en is er genoeg capaciteit voor de meest kwetsbare jeugdigen die de specialistische jeugdhulp toch nodig hebben. Om dat goed te kunnen doen, werken gemeenten met verschillende organisaties – van preventie tot zeer specialistische zorg – lokaal in een netwerk samen.
Het streven daarbij is: meer samenhang in het stelsel, betere samenwerking tussen organisaties (ook over de grenzen van sectoren heen) en goede aansluiting van hulpvraag en hulpaanbod. Het zijn beleidsintenties die al bijna een halve eeuw steeds terugkomen in de hervormingsplannen (Stellaard, 2023). Zo ook in de huidige “Hervormingsagenda Jeugd 2023-2028”. Toch is er maar weinig bekend over hoe deze organisaties zich in het netwerk organiseren, hoe ze samenwerken, hoe ze zich tot elkaar verhouden in het systeem en hoe zich dat ontwikkelt over de tijd. Dit is een probleem, want actief sturen op deze netwerklogica is van cruciaal belang voor een effectief jeugdzorgsysteem.
Breed kijken is noodzakelijk
Als het in het publieke debat over de jeugdzorg gaat, betreft dit meestal maar een klein deel van het jeugddomein, namelijk de jeugdbescherming of de hoog-specialistische jeugdzorg. Begrijpelijk, want dit gaat over de meest kwetsbare kinderen en gezinnen die dringend professionele hulp nodig hebben én waarvoor de hulp en ondersteuning het hardst drukt op de gemeentelijke begroting. Echter, om de samenhang en samenwerking in het jeugdzorgsysteem in beeld te krijgen is een bredere blik
Juist nu, in een tijd waarin er veel speelt rondom de jeugdzorg, is het cruciaal om in te zetten op het werk aan de voorkant. Investeren in de samenwerking tussen preventie-plus en de specialistische jeugdzorg om de kosten beheersbaar te houden, de professionals binnen en de jeugd adequaat te ondersteunen
Onze toekomst
De jeugdzorg, er is veel om te doen. Logisch, het gaat om de jeugd, om de toekomst van ons allemaal. Uit recente cijfers (2022) lijkt naar voren te komen dat jeugdigen steeds meer een beroep te doen op ondersteuning en begeleiding vanuit de jeugdzorg, al heeft deze toename ook te maken met een beperkte uitstroom van het aantal jeugdigen in de jeugdzorg ( Jeugdautoriteit, 2022). Desalniettemin gaat er veel geld om in de jeugdzorg. Dit doet veelal de discussie oplaaien hoeveel jeugdigen er gebruik maken van de jeugdzorg en hoeveel dat kost. Uit het rapport ‘De stand van de jeugdzorg’ komt naar voren dat in 2022 een op de tien jeugdigen een vorm van jeugdzorg ontving. Dat zijn 466.590 jeugdigen die ondersteuning krijgen. De kosten in 2022 voor deze ondersteuning worden becijferd tussen de 5,4 en 5,6 miljard euro. Dat wijst op een structureel tekort tussen 1,6 en 1,8 miljard euro. Tegelijkertijd blijven jeugdigen met complexe problematiek en een grote zorgbehoefte onverminderd bestaan.
Preventie als bezuiniging
Zoals in het rapport te lezen valt, is het ontstaan van het tekort onder andere toe te schrijven aan de aanname dat de nieuwe Jeugdwet zou bijdragen aan besparingen vanwege de inzet van preventie. Door in te zetten op preventieve ondersteuning achter de voordeur zou eerst de eigen kracht van ouders (en kinderen) worden aangesproken alvorens een beroep te doen op de jeugdzorg. Deze aanname resoneert in het huidige beleid van de jeugdzorg, al staat in het rapport dat, op basis van meerdere onderzoeken, het ‘realiteitsgehalte van deze aannames ten minste ter discussie staat’. Het rapport verwijst daarbij naar twee bronnen: de reflectie op het coalitieakkoord door het Sociaal Cultureel Planbureau (SCP) (Van Gool et al., 2022) en een artikel uit 2018 (Van der Helm).
In de reflectie van het SCP komt deze zin naar voren, maar zonder bronverwijzing of aanwijzing hoe deze bevinding tot stand is gekomen. Van der Helm (2018) stelt terecht dat complex probleemgedrag van jeugdigen veelal ontstaat uit een combinatie van biologische, psychologische en sociale oorzaken waarvoor lineair denken niet toereikend is.
Opgroeien in een gezin met kwetsbaarheden brengt voor kinderen risico’s met zich mee. Steunfiguren zijn onmisbaar voor kinderen in deze gezinnen en zouden als interventie in het sociale (jeugd)domein vaker ingezet kunnen worden.
Een steunfiguur is iemand binnen het sociale netwerk waarin een kind vertrouwen heeft en die er kan zijn wanneer het nodig is. Onderzoek van ZonMw (2021) toont aan dat jongeren die zijn opgegroeid met kindermishandeling veel aan een steunfiguur zouden hebben gehad. Het inzetten van steunfiguren kan bijdragen aan het welzijn en veilig opgroeien van een kind. ‘Het is heel belangrijk om te weten dat er iemand is waar je naartoe kan gaan en die er voor je zal zijn’ (Kruijthof, 2022). De stelling van dit essay wordt onderbouwd vanuit drie argumenten: het sociale netwerk biedt een buffer voor risicofactoren, steunfiguren verminderen de druk op de zorg en als laatste is de interventie een kerntaak van de sociaal werker.
Het sociale netwerk als buffer voor risicofactoren
Elk kind in een gezin met kwetsbaarheden zou een steunfiguur moeten hebben. Het sociale netwerk is van groot belang en de kracht die hier vanuit kan gaan mag niet onderschat worden. In hun ontwikkeling zijn kinderen afhankelijk van het opvoedklimaat dat ouders en de samenleving hen bieden. Leren om fouten te maken, ergens bij horen, gezien worden, positieve stimulans en waardering, hechting aan ouders en later aan anderen zijn aspecten die nodig zijn om een gezonde ontwikkeling door te maken. Problemen van ouders kunnen de opvoedkracht ondermijnen, en kinderen ondervinden de gevolgen hiervan. Dan is het van belang dat personen uit de omgeving van het gezin betrokken zijn bij het opvoeden en opgroeien van deze kinderen (Nederlands Jeugdinstituut [NJi], 2020). Problemen van ouders hebben gevolgen voor het hele gezin en tegelijkertijd kan het gezin of netwerk juist bijdragen aan de oplossing van de problemen. Met andere woorden: problemen ontstaan of worden versterkt in de leefomgeving, maar ook de oplossing of de verlichting van problemen kan worden gezocht in de directe leefomgeving.
Wanneer ouders onvoldoende in staat zijn om een positief opvoedklimaat te bieden en daar niet genoeg passende hulp bij krijgen, is er met het kind op zich weinig mis. Destigmatiserend werken is dus belangrijk omdat sommige ‘labels’ voor gezinnen, problemen of ziektebeelden een negatieve invloed op kinderen kunnen hebben (NJi, 2020).
Lees het verhaal door het los te kopen of word abonnee!
De grote opgaven binnen het sociaal domein - en de jeugdzorg daarbinnen in het bijzonder - zijn niet oplosbaar binnen ons huidige (foute) beeld van mens en maatschappij. De oplossing zit hem niet in meer geld, beleid, regels of toezicht. Integendeel. Juist de drang naar controle brengt ons verder weg dan dichter bij het doel. Het is te complex of rigide. Een houd- en betaalbaar stelsel van jeugdzorg vraagt naast balans tussen controle en flexibiliteit, het verleggen van de focus op problemen naar het ontwikkelen van de talenten van onze jeugd. Versimpelen, loslaten en anders vastpakken dus. De kracht van eenvoud als antwoord op wat ik “de staat van ernst” noem.
Stelsel onder druk
De zorg voor jeugd in Nederland kent een hoge mate van toegankelijkheid en kwaliteit, maar kent juist daardoor ook uitdagingen. De (te overvloedige) beschikbaarheid van zorg en ondersteuning leidt tot een 'overgemedicaliseerd' systeem, waarin voor elk klein probleem professionele zorg of ondersteuning beschikbaar is. Door de alsmaar groeiende zorgconsumptie en een hoge administratieve last, wat de efficiëntie en soms zelfs de effectiviteit van de zorg ondermijnt, staat de houdbaarheid van het stelsel stevig onder druk. De strategieën om het tij te keren blijken keer op keer mank te gaan aan het zogenaamde boemerangbeleid: beleidsmaatregelen die, in plaats van de beoogde positieve effecten te bereiken, onverwachte negatieve gevolgen hebben die uiteindelijk terugslaan op de beleidsmakers of de samenleving. Er is vaak sprake van gebrekkige planning en onderzoek, een concentratie op directe doelen, waarbij de bredere, indirecte gevolgen van de acties genegeerd worden en een korte termijn focus.
De oorzaak van de kostenontwikkeling in de zorg is een giftige mix van beheersdrift, beleidsdrukte, individualisering, prestatiedruk, medicalisering, vermarkting, overregulering, risicomijding en afhankelijkheidsreproductie. Een beter passend – en vooral een werkend – antwoord vereist een open, flexibele en inclusieve benadering van beleidsvorming, waarbij de leefwereld van kinderen, ouders en huishoudens centraal staat. Een aanpak die diepgeworteld is in de realiteit van de dagelijkse levens van mensen, waarbij aandacht wordt besteed aan hun specifieke behoeften en omstandigheden. Dit vraagt om een benadering die verder gaat dan het traditionele top-down model en zich richt op inclusiviteit, flexibiliteit en een oprechte betrokkenheid bij de gemeenschap. Het vraagt een gecoördineerde inspanning van alle belanghebbenden, waaronder beleidsmakers, zorgverleners, gezinnen en de bredere gemeenschap.
Sinds twee jaar werkt een uniek team in Nederland aan een unieke opdracht: zorg voor contactherstel tussen ouders van de toeslagenaffaire die te maken hebben met een uithuisplaatsing. Zonder mandaat om kinderen terug te plaatsen, lukte dit en voorkwam dit Ondersteuningsteam nieuwe uithuisplaatsingen. ‘De meeste problemen in de jeugdzorg los je op buiten de jeugdzorg.
Vreemd: twee vrouwen die hun carrière begonnen bij de jeugdbescherming zijn nu de teammanagers van het Ondersteuningsteam. En jeugdbeschermers zijn nu net de mensen die ouders niét vertrouwen als zij te maken hebben met een uithuisplaatsing. ‘Maar onze oorsprong is onze voorsprong’, reageert Nicoline den Ouden. ‘Ik weet hoe het voelde als je als jeugdbeschermer moest concluderen dat een kind onveilig was. Dan stond je met een sterk opgebouwd dossier tegenover ouders in de rechtbank. Natuurlijk wilde je in verbinding blijven met de ouders. Maar je stond ook achter je advies. Zij hadden twintig minuten om te vechten voor hun kind. Die machteloosheid die je dan ziet, zijn momenten waar ik met buikpijn aan terugdenk.’
Beide vrouwen kennen talloze voorbeelden die op zichzelf een goede reden zijn voor een uithuisplaatsing van een kind vanwege onveiligheid. Ouders die verslaafd waren, in vervuilde huizen woonden, geweld gebruikten of hun kinderen verwaarloosden. ‘Je was als jeugdbeschermer betrokken bij gezinnen waar veel ellende was’, zegt Den Ouden. ‘Maar je wist ook dat er geen pleeggezinnen waren voor dat kind. Of dat het kind op de crisisopvang er slechter uit zou komen. Of dat, in die tijd, het enige alternatief residentiële jeugdzorg was. Duivelse dilemma’s.’
Teammanager Janinka Steenkuijl: ‘De strijd tussen jeugdhulpprofessionals en ouders speelt zich bovendien vaak af in de nabijheid van een kind. Die strijd creëert ook onveiligheid. Het kind dat al beschadigd is, zal extra beschadigd raken.’ Ook voor ouders is een uithuisplaatsing traumatisch, het voelt als een amputatie, vult Den Ouden aan. ‘En, wat we nu weten als Ondersteuningsteam, het kan anders.’
Verslappen
Den Ouden en Steenkuijl hebben het over ‘onze ouders’. Daarmee doelen zij op de duizend ouders die zich meldden bij het Ondersteuningsteam en ondersteuning krijgen van een procesbegeleider. Deze helpt hen met alle persoonlijke problemen die ze hebben gekregen door de toeslagenaffaire, inclusief de uithuisplaatsing van hun kind of kinderen.
‘Jeugdbeschermers lopen steeds vaker vast op vechtscheidingen', kopte de NOS in 2022. Het bericht meldt hoe de caseload van jeugdbeschermers volloopt met kinderen die lijden onder ouders die maar niet lijken te kunnen stoppen met ruziën, soms tot zelfs professionals tegen een burn-out aanzitten. De minister voor Rechtsbescherming beloofde een andere aanpak, waarbij ‘specialistische expertise eerder beschikbaar is om ouders te helpen en hen te bewegen hun ernstige conflicten op te lossen’.
Inmiddels lopen de nodige pilots, maar is de situatie nauwelijks veranderd. Vechtscheidingen –tegenwoordig aangeduid als complexe scheidingen – vormen op alle niveaus een hoofdpijndossier voor jeugdbescherming. Veel tijd en geld gaan naar ouders, ten koste van hulp aan de kinderen.
Een recente verkenning (Chekri, 2023) bevestigt dat veel jeugdzorgprofessionals er niet goed raad mee weten. Ze staan machteloos of vinden dat het buiten de competentie van jeugdbescherming valt. Jeugdbescherming is er om jeugdigen te helpen bij een gezonde en veilige ontwikkeling, niet om de problemen van de ouders te behandelen. Waarom lukt dat niet? Wij zien mogelijkheden in de pedagogische onderbouwing van het beleid bij complexe scheidingen om de inspanningen van jeugdbescherming en jeugdzorg daadwerkelijk te richten op de kinderen van gescheiden ouders. Wat is een complexe scheiding? Wij gebruiken de Richtlijn Scheiden en problemen van jeugdigen (2020) van het Nederlands Jeugdinstituut (kortweg: ‘Richtlijn Scheiden’) als weergave van de heersende inzichten over complexe scheidingen.1 Een complexe scheiding is een scheiding “waarbij ouders door aanhoudende ernstige conflicten het wederzijds belang, maar vooral het belang en welzijn van de jeugdigen uit het oog verliezen” (p. 16, 24). Er wordt dus een situatie geschetst waarin (1) sprake is van conflicten tussen beide ouders, (2) beide ouders het belang en welzijn van de jeugdigen onvoldoende zien en (3) de ouders dat belang en welzijn uit het oog verliezen als gevolg van de scheidingsconflicten. Doordat de ouders minder beschikbaar zijn voor het kind en door de stress van de conflicten kan een ontwikkelingsdreiging ontstaan.
Interventies dienen om de ouders ertoe te bewegen om hun conflicten te beheersen en beter samen te werken. Ook interventies gericht op jeugdigen volgen meestal de gedachte dat de ouders moeten stoppen met ruzie maken. Als samenwerking niet mogelijk blijkt, wordt als tijdelijke oplossing de mogelijkheid van parallel ouderschap genoemd (p. 49). Dit is een individuele vorm van ouderbegeleiding na scheiding, waar beide ouders onafhankelijk van elkaar het ouderschap invullen.
Jeugdzorgaanbieders in financieel zwaar weer halen bijna wekelijks het nieuws. Vooral de financiële conditie van grote jeugdzorginstellingen is zorgelijk. Dat blijkt ook uit twee onderzoeken die de Jeugdautoriteit (JA) eind april uitbracht. De JA helpt om de continuïteit van jeugdzorg te waarborgen. Daarvoor richt de JA zich via vroegsignalering steeds meer op het voorkomen van financiële problemen.
Afgelopen april publiceerde de Jeugdautoriteit twee onderzoeken: de trendanalyse ‘Financiële ontwikkelingen in de jeugdhulpsector’ en de impactanalyse ‘Nieuwe cao jeugdzorg’. De trendanalyse laat zien dat het aantal jeugdhulpaanbieders dat verlies lijdt toeneemt. Deze toename komt niet geheel onverwacht: de tarieven staan onder druk, het ziekteverzuim neemt toe en na het wegvallen van de coronasteun hebben aanbieders het in financieel opzicht zwaarder. Kijkend naar de omvang van aanbieders constateert de Jeugdautoriteit dat vooral grotere aanbieders kampen met een negatief financieel resultaat. “Naast hoge kosten voor bijvoorbeeld inhuur van extern personeel staan grote aanbieders aan de lat voor hoog complexe, specialistische zorg die vaak gepaard gaat met financiering van verblijfsfuncties”, zegt Kees van Nieuwamerongen, directeur van de Jeugdautoriteit. Als de financiële gezondheid van deze aanbieders wordt bedreigd, betekent dit tegelijk een dreiging voor de continuïteit en toegankelijkheid van de jeugdzorg.
De impactanalyse ‘Nieuwe cao jeugdzorg’ richt zich op de impact van de Cao Jeugdzorg, waarvoor 2024 een loonstijging is vastgelegd van 8,68% . Uit de analyse blijkt dat grote aanbieders die het al moeilijk hebben, het dit jaar wellicht nog moeilijker gaan krijgen. Twee derde van de ondervraagde jeugdhulpaanbieders verwacht namelijk dat de nieuwe cao impact heeft op hun organisatie. Van deze groep denkt 30% dat hun organisatie door de cao daadwerkelijk in financiële problemen komt: de ene helft verwacht dit binnen een half jaar, de andere helft op langere termijn.
Casuïstiek en vroegsignalering De afgelopen jaren heeft de Jeugdautoriteit elk jaar gemiddeld zo’n vijftien grote jeugdhulpaanbieders ‘in casuïstiek’. Door financiële problemen komt bij deze aanbieders de continuïteit van jeugdzorg in gevaar. De JA komt dan in actie, door de regio en de aanbieder te helpen met haar expertise. “We worden in die gevallen nogal eens vergeleken met de brandweer die uitrukt”, zegt Van Nieuwamerongen. Met het draaiboek Continuïteit Jeugdhulp en de nodige ervaring biedt de JA ondersteuning en structuur. “Dat doen we volgens mij heel goed, maar we willen niet dat die branden ontstaan. We willen ze voorkomen”, aldus Van Nieuwamerongen.
Hoe kun je als professional in de open jeugdhulp werken zonder vrijheidsbeperkende maatregelen in te zetten? Het Nederlands Jeugdinstituut (NJi) heeft een handreiking gemaakt voor het omgaan met zes herkenbare dilemma’s rond vrijheidsbeperking. Cruciaal daarvoor is afstemmen op het kind of de jongere en samen verantwoordelijkheid nemen voor maatwerk.
Zonder toestemming de kamer, spullen of kleren van een kind of jongere controleren, telefoons laten inleveren, cameratoezicht, urinecontroles, vastpakken, kinderen en jongeren verplichten op de kamer te blijven. Het mag niet en het helpt niet bij de ontwikkeling van kinderen en jongeren. Toch gebeurt het soms wel in de open jeugdhulp met verblijf, zowel in instellingen als in gezinshuizen. Juist nu steeds meer kinderen en jongeren met complexe problemen in open groepen en gezinshuizen terechtkomen, is het belangrijk om professionals te ondersteunen in het werken zonder vrijheidsbeperkendemaatregelen. Daarom vroeg het Ministerie van Volksgezondheid Welzijn en Sport het NJi daarvoor een handreiking te maken.
Zes herkenbare dilemma’s
Uit gesprekken met professionals, jongeren, ouders en deskundigen kwamen belangrijke dilemma's naar voren die spelen in de praktijk:
Waar ligt de grens tussen opvoeden en vrijheidsbeperking?
Welke huisregels mag ik afspreken?
Hoe mag ik een kind of jongere tegen zichzelf beschermen?
Wat mag ik doen om mezelf en anderen te beschermen?
Wat kan ik doen in een noodsituatie?
Wat doe ik als niemand het meer weet?
In de handreiking geven we geen kant-en-klare oplossingen, maar beschrijven we aan de hand van deze zes dilemma’s hoe je hiermee als professional om kunt gaan. Voor het omgaan met alle dilemma’s is het belangrijk om na te gaan wat kinderen en jongeren echt nodig hebben. En om op je werk te reflecteren om te voorkomen dat er ongemerkt dingen in je aanpak sluipen die kinderen en jongeren juist niet nodig hebben. Bijvoorbeeld: als iedereen op vaste tijden de telefoon moet inleveren, houd je geen rekening met de behoeften en mogelijkheden van individuele kinderen en jongeren. Zo krijgen zij niet de kans om zelf met telefoongebruik te leren omgaan.
Hoe meer we weten, hoe meer onthutst we zijn. Zelfs na twintig jaar. Of misschien beter, juíst na twintig jaar werken met kinderen, jongeren, (jong)volwasse nen en gezinnen die kampen met de gevolgen van geweld in de relationele sfeer. Waar hebben we het dan eigenlijk over? Verwaarlozing. Kindermishandeling. Incest. Dating Violence. Grensoverschrijdend (seksueel) gedrag. Seksueel geweld. Me Too. Bangalijsten. (Groeps)verkrachting (gangbangs). Sextortion. Doxing. Exposen. Partnergeweld. Huiselijk geweld. Intieme terreur. Stalking. Vrouwenmoord (femicide). Eergerelateerd geweld. Verborgen vrouwen. Schadelijke (traditionele) praktijken. Groomen. Seksuele uitbuiting. Criminele uitbuiting. We zijn geraakt door de verhalen van de slachtoffers. Hun verhalen beginnen vaak met (seksueel) geweld op (zeer) jonge leeftijd. Een jonge vrouw zegt hier over: “Mijn leven was nog redelijk normaal. Tot ik tweemaal werd aangerand, tot ik werd verkracht. Daarna was er niets meer over van mijn leven.” Ze probeert nu te (over)leven met PTSS, depressiviteit, anorexia, zelfbeschadiging en suïcidegedachten.
Brandwonden van binnen
Veel van ‘onze’ kinderen en jongeren hebben ‘brand wonden van binnen’. Met deze metafoor verwijzen we naar de diepgewortelde emotionele pijn, wanhoop, wantrouwen, trauma's en emotionele littekens als gevolg van hun ervaringen met ‘geweld’. Als je een ernstige brandwond niet adequaat behandelt, leidt dit onherroepelijk tot verdere beschadiging van de huid en diepere weefsels. Dit geldt ook voor onbehandelde ‘brandwonden van binnen’. Net zoals echte brandwonden littekens achterlaten die tijd nodig hebben om te genezen, laten brandwonden van binnen diepe sporen achter. Deze ervaringen kunnen een blijvend effect hebben op het zelfbeeld, het vermogen om re laties aan te gaan, de mentale en fysieke gezondheid en het welbevinden van kinderen en jongeren.
In dit artikel pleiten wij voor ‘brandwondencentra’ in de jeugdzorg: expertisecentra waarin hoogwaardige behandeling, onderzoek, innovatie en kennisdisseminatie samengaan. Expertisecentra voor problematieken die, vanwege de ernst en complexiteit van de interne verwondingen, om schaars specialisme vragen. Hoewel we in Nederland landelijke functies hebben in de jeugdhulp zijn deze niet structureel ingebed. Er is geen consistent en adequaat beleid ten behoeve van schaarse specialistische functies en de bijbehorende integrale domeinoverstijgende zorg en passende financiering. Wij pleiten daarom voor erkende en gekende landelijke expertisecentra in de jeugdzorg. Expertisecentra met de status van een brandwondencentrum. Wij doen een oproep aan gemeenten, de Vereniging van Nederlandse Gemeenten en het ministerie van VWS schaars landelijk specialisme te faciliteren en een duidelijke plek te geven in het zorg landschap. Niet bezuinigen, maar investeren om te komen tot goede resultaten. Met het uiteindelijk ook gewenste kostenbesparende effect. ✤
Dat de jeugdzorg moet veranderen weet iedereen. Het waarom en waardoor is minder duidelijk en voor de vraag hoe dan, hebben we een interface nodig tussen mens en instelling. Op dit moment is de interface vooral het medisch model en dat werkt niet, constant storing.
De jeugdzorg heeft zijn handen vol. De jeugdzorg is uit de hand gelopen. De jeugdzorg zelf is een grote zorg geworden. Het aantal jongeren dat sterft aan zelfdoding of euthanasie is verwerpelijk hoog, terwijl ieder leven telt en we in een welvaartsstaat leven. Een exorbitant hoog aantal hulpverleners, een exorbitant aantal diagnoses en schrijnende problematiek. Echter … Het is statistisch volslagen onaannemelijk dat we zoveel slechte hulpverleners zouden hebben. Ze zijn hoog opgeleid, de zorg heeft veel geld, en dus, in de woorden van Shakespeare: ‘There is something rotten in the state of Denmark’ en dat is in dit geval Nederland. Het motto van mijn psychopathologieboek is: Er is nooit één oorzaak voor één gevolg.
Deel I Wat is er aan de hand?
Dit wordt een persoonlijk verhaal vanuit een wetenschappelijk denkkader, gebaseerd op jarenlang werken in en met de jeugdzorg. Op het moment van het schrijven van dit artikel ben ik 76 jaar, al meer dan vijftig jaar officieel actief in en voor de hulpverlening als wetenschapper, theoreticus en behandelaar. En dat in binnen- en buitenland op alle continenten en nog steeds sta ik met twee voeten midden in het werk. Als vijfjarige had ik al de reputatie van therapeut en kwamen jongetjes naar me toe in het paadje achter ons huis, met een twaalfjarig vriendje dat thuis geslagen werd. Het achtjarig jongetje dat ik kende zei over het twaalfjarig jongetje dat naast hem stond: ‘Hij wordt thuis geslagen en ik heb gezegd dan moet je met dát meisje praten’, en wees met zijn vinger naar mij. Geen idee hoe ik, op die leeftijd al, aan die reputatie kwam. Met acht jaar haalde mijn vader mij uit bed wanneer er bezoek was om een probleem voor te leggen, waarover ik dan een theorie moest bedenken. Ik ben er nooit meer mee opgehouden theorieën te maken. Na zoveel jaar werken in de wetenschap en in de praktijk, zie je lijnen lopen, herhalingen ontstaan, de kern verwaarloosd worden; hoop zie je komen en gaan, je ziet een overheid swipen van centralisatie naar decentralisatie en vice versa. Ik ga mijn best doen voor dit artikel, vanwege de jongeren en de hulpverleners die knel zitten.