Mensen met een licht verstandelijke beperking (lvb) hebben vaak een klein of onzichtbaar sociaal netwerk. De MLM-Tool (Mijn Leven Met…) kan daarbij helpen. Aan de hand van praktijkvoorbeelden laten we zien hoe inzicht in het sociale netwerk houvast biedt voor cliënt en professional. Niet de zorgvraag, maar verbinding is de basis voor ondersteuning in het leven.
Een veilige basis begint bij mensen die je kent
Wouter is 16 jaar. Hij woont in een instelling, zijn ouders zijn overleden. Zijn dossier bevat nauwelijks informatie over mensen buiten de zorgsector. Samen met zijn persoonlijk begeleider vult hij de MLM-Tool in. Tot ieders verrassing noemt hij een tante, die hij al jaren niet heeft gezien. De begeleider besluit haar op te sporen. Drie maanden later krijgt Wouter een uitnodiging voor een logeerweekend. Het stralende gezicht van Wouter spreekt boekdelen: voor het eerst in jaren voelt hij zich weer thuis. Dit soort momenten maken duidelijk wat een sociaal netwerk kan betekenen. Toch blijven netwerken vaak onzichtbaar. We richten ons op dossiers, doelen en diagnoses. Maar wie is er? Wie biedt troost, herkenning of een luisterend oor?
Passende zorg in een ander perspectief
Voor mensen met een licht verstandelijke beperking (lvb) stond zorg en ondersteuning jarenlang los van het alledaagse leven. De nadruk lag op de inzet van professionals, met als doel het bieden van goede zorg en het ontlasten van het vaak overbelaste thuisfront. Dat was, in het licht van die tijd, goed te begrijpen. De verzorgingsstaat had tot doel iedereen beter te maken en te ontzorgen. De ervaring leert dat in de ondersteuning en begeleiding van mensen met een lvb dit maar gedeeltelijk slaagt. Ons zorgsysteem is overbelast en de wachtlijsten worden steeds langer. We komen er steeds meer achter dat het leven en de kwaliteit van leven gedragen wordt door de mensen om ons heen. Het sociale netwerk is nog steeds de natuurlijke bron die jouw cliënt kan helpen om de uitdagingen in het leven, zoals trauma, beter te dragen.
Waarom het netwerk extra belangrijk is
Veel mensen met een licht verstandelijke beperking zijn sterk afhankelijk van professionele zorg. Tegelijkertijd is hun informele netwerk vaak klein of broos. Familie, buren of vrienden zijn niet altijd vanzelfsprekend betrokken. Dat maakt hen extra kwetsbaar. Zeker als er sprake is van trauma, zoals verlies, verwaarlozing of onveiligheid, is een netwerk cruciaal. Niet alleen voor praktische steun, maar voor het gevoel van veiligheid en verbondenheid. Een arm om je heen, iemand die gewoon even bij je zit, een vertrouwd gezicht: iemand die er is.
In een samenleving die steeds ingewikkelder wordt, is het niet voor iedereen vanzelfsprekend om zelfstandig de weg te vinden. Voor mensen met een verstandelijke beperking kunnen alledaagse zaken, zoals het aanvragen van een uitkering, het regelen van zorg of het voeren van gesprekken met instanties, een flinke uitdaging zijn.
MEE is er voor alle mensen met een beperking – en dus ook voor mensen met een (licht) verstandelijke beperking (lvb). Een cliëntondersteuner van MEE kan bijvoorbeeld meegaan naar een gesprek met het UWV of aanwezig zijn bij een zogenoemd ‘keukentafelgesprek’ met de gemeente. Om tijdens deze gesprekken niet alleen naast de cliënt te gaan staan, maar ook om voor de cliënten met een verstandelijke beperking in wezen te ‘ondertitelen’: ingewikkelde taal voor hen vertalen naar begrijpelijke informatie. MEE werkt vanuit de overtuiging dat iedereen moet kunnen meedoen in de maatschappij.
Verstandelijke beperking en trauma
Wetenschappelijk onderzoek laat zien dat mensen met een verstandelijke beperking een verhoogd risico lopen op het meemaken van ingrijpende en traumatische gebeurtenissen, zoals misbruik of geweld en dat deze ervaringen vaak lang onopgemerkt blijven. Vanwege hun doorgaans beperkte copingvaardigheden en informatieverwerking is het voor hen moeilijker om van de opgelopen schade te herstellen. Daarbij is het voor mensen met een verstandelijke beperking vaak lastig om hun gevoelens en gedachten over gebeurtenissen onder woorden te brengen. Hierdoor lopen mensen met een verstandelijke beperking een verhoogd risico om posttraumatische stressklachten te ontwikkelen. Tijdig signaleren van een lvb en trauma gerelateerde klachten is dan ook belangrijk om een verergering van problemen te voorkomen. (zie: Handreiking-Signaleren-en-behandelen-traumagerelateerde-problemen-en-LVB-A4-DEF.pdf1)
Wat als een verstandelijke beperking (nog) niet duidelijk is?
Niet iedereen die bij MEE aanklopt, heeft een officiële diagnose. Soms is er alleen een vermoeden dat er sprake zou kunnen zijn van een (licht) verstandelijke beperking. Om in zo’n situatie een duidelijker beeld te krijgen, gebruiken cliëntondersteuners van MEE een signaleringslijst(zie: Herkennen_LVB_Signaleringsvragen.pdf2). Deze lijst helpt om te kijken of iemand kenmerken laat zien die kunnen wijzen op een licht verstandelijke beperking. Wanneer iemand aan veel van deze signalen voldoet en de cliënt er zelf voor open staat dit verder te onderzoeken, kan een psychodiagnostisch onderzoek worden aangevraagd bij de Specialistenpool van MEE. Met een psychodiagnostisch onderzoek wordt niet alleen het IQ, maar ook iemands zelfredzaamheid in het dagelijks leven, de sociale en emotionele ontwikkeling en eventuele psychische klachten in kaart gebracht. Zo’n onderzoek kan helpen om beter te begrijpen wat de cliënt nodig heeft aan ondersteuning op verschillende levensgebieden (bv. wonen; werk en vrije tijd; geld- en regelzaken; behandeling).
Criminele uitbuiting onder jongeren is een ernstige vorm van mensenhandel. Deze specifieke vorm van uitbuiting kenmerkt zich door het onder dwang laten plegen van strafbare feiten, zoals diefstal, drugscriminaliteit of (online) fraude.
Hierdoor getroffen jongeren zijn slachtoffer en dader tegelijk. Avans Hogeschool deed daar al eerder onderzoek naar in Zeeland (Üstüner et al., 2022). In een vervolgonderzoek, uitgevoerd in het voortgezet speciaal onderwijs (VSO) en praktijkonderwijs (PRO) in Zeeland door Avans Hogeschool (Üstüner et al., 2023) hebben wij extra aandacht besteed aan jongeren met een licht verstandelijke beperking (lvb), die extra kwetsbaar zijn. Hoewel niet in alle gevallen een officiële diagnose lvb kan worden vastgesteld, is bekend dat een aanzienlijk deel van de leerlingen binnen deze onderwijsvormen een lvb hebben. Dit maakt dat de bevindingen uit dit onderzoek ons ook iets meer kunnen vertellen over de kennis en aanpak van criminele uitbuiting onder deze doelgroep.
Criminele uitbuiting onder jongeren binnen VSO en PRO
Het onderzoek richtte zich op de kennis en ervaringen van leerlingen in het VSO en PRO met betrekking tot criminele uitbuiting. Ook jongeren binnen deze onderwijsvormen komen met criminele uitbuiting in aanraking. Van het onderwijzend en onderwijsondersteunend personeel geeft 51.4% en van bestuur en schoolleiding geeft 64.7% aan weleens te maken gehad te hebben met criminele uitbuiting onder leerlingen van hun school. De meest genoemde vormen van criminele uitbuiting zijn het verhandelen van softdrugs (39.6%) en het plegen van diefstal onder dwang (36.8%).
Aan leerlingen is de vraag gesteld in hoeverre zij denken dat er sprake is van criminele uitbuiting onder jongeren binnen de provincie Zeeland. Het is van belang om op te merken dat er sprake is van een grote diversiteit binnen de doelgroep VSO en PRO. Hierdoor is het lastig om een overall conclusie te geven. De meeste van de 114 leerlingen die voor dit onderzoek zijn geïnterviewd, geven aan nog nooit van criminele uitbuiting gehoord te hebben en hier geen ervaring mee te hebben. Het overgrote deel van de leerlingen kan tot op zekere hoogte criminele uitbuiting definiëren. Het onderscheid maken tussen criminele activiteiten en uitgebuit worden blijkt voor deze jongeren lastig, mede door een beperkt begrip van complexe termen. Een grote groep leerlingen geeft aan een beetje te weten wat het is en dat ze dit voornamelijk hebben gehoord van de televisie of voorbij hebben zien komen via sociale media. Aanvullend hierop wordt aangegeven dat noch zijzelf noch hun vrienden ervaring hebben met criminele uitbuiting. Een aantal leerlingen gaf aan in het verleden onder druk of misleiding betrokken te zijn geraakt bij strafbare handelingen, maar daar niet verder op in te willen gaan. De uitbuiting manifesteert zich op verschillende manieren: jongeren worden ingezet voor het vervoeren of verkopen van drugs, voor het plegen van diefstal of het verzorgen van illegale teelt. Dergelijke handelingen vinden doorgaans plaats onder invloed van manipulatie, groepsdruk, of als gevolg van misleiding met beloften van geld, status of bescherming. Daarbij is bij deze jongeren vaak het vermogen beperkt om de juridische en maatschappelijke gevolgen volledig te overzien.
Mijn naam is Jeffrey Jhanjan en ik ben werkzaam bij GGZ Reclassering Fivoor. Ik doe onderzoek naar de online leefwereld van forensische cliënten. In deze wereld waarin ‘snel geld verdienen’ overal lijkt te lonken, worden cliënten vaak blootgesteld aan verleidingen waarachter serieuze risico’s schuilgaan.
Wat op het eerste gezicht eenvoudig en aantrekkelijk lijkt, kan al snel uitmonden in schulden, criminele betrokkenheid of uitbuiting. Met dit artikel wil ik professionals bewust maken van relatief nieuwe fenomenen en gevaren.
Bewustwording
Bewustwording is essentieel, want juist wij, als professionals, kunnen een sleutelrol spelen in het inzichtelijk maken van de reële consequenties achter deze verleidelijke façades. Door onze cliënten te helpen risico’s te overzien en keuzes te begrijpen, versterken we hun (online) weerbaarheid. Ik illustreer dit thema niet alleen met praktijkervaringen en gesprekken met cliënten, maar werp ook een blik op mijn eigen jeugd en inzichten uit mijn lopende promotieonderzoek. Want wie werkelijk wil helpen, moet eerst begrijpen.
Vrachtwagens en katvangers
Om een helder inzicht te krijgen in de thematiek wil ik teruggaan naar mijn kindertijd. In mijn jeugd hoorde ik regelmatig termen en uitdrukkingen die ik niet goed kon plaatsen. Sterker nog, ik nam ze vaak vrij letterlijk. Zo herinner ik me dat ik me als kind verbaasde over het feit dat er in de straat werd gesproken over goederen die ’van een vrachtwagen waren gevallen’. Ik vroeg me af hoe het mogelijk was dat die spullen nog heel waren. Ook werden bepaalde personen in de wijk aangeduid als ’katvanger’, waarbij ik aanvankelijk dacht dat het iemand was die katten ving om ze naar het asiel te brengen. Rond mijn twaalfde begon ik te begrijpen dat beide uitdrukkingen verband hielden met criminaliteit — iets wat mijn interesse al van jongs af aan prikkelde Die interesse is eigenlijk altijd gebleven, wat mij ertoe heeft aangezet om in 2009 te solliciteren bij de Stadsgevangenis Hoogvliet. Ik werd aangenomen en begon als penitentiair inrichtingswerker (PIW’er) op de zogenoemde ISD-afdeling (Inrichting Stelselmatige Daders).
Wanneer ik bij gedetineerden op cel koffiedronk en een shagje rookte, vertelden zij mij in geuren en kleuren over hun strafbare praktijken: wat ze stalen, hoe ze dat doorverkochten en hoe ze dagelijks betrokken waren bij heling. Het geld dat ze hiermee verdienden, werd veelal direct verbrast aan een hedonistische levensstijl, vaak gepaard met verslavingen.
In de dossiers viel mij op dat veel van deze gedetineerden een licht verstandelijke beperking (lvb) hadden en regelmatig werden ingezet — of beter gezegd: misbruikt — door anderen. Voorbeelden hiervan zijn het afsluiten van telefoonabonnementen, het wonen op een adres waar een wietplantage is geïnstalleerd, het op naam zetten van voertuigen of het plegen van fraude.
Binnen het sociale domein worden hulpverleners regelmatig geconfronteerd met gezinnen die kampen met een opeenstapeling van complexe problemen (multiprobleemgezinnen).
Deze gezinnen vragen om een specifieke aanpak, zeker wanneer er sprake is van een licht verstandelijke beperking (lvb) bij gezinsleden. Hulpverleners zijn vaak zoekende naar hoe zij hierin passende ondersteuning kunnen bieden. Het begrijpen van de gezinsdynamiek is essentieel voor effectieve hulpverlening en co-regulatie. Een signaleringsplan kan hierin helpend zijn.
De complexiteit van multiprobleemgezinnen met lvb
Bij multiprobleemgezinnen hebben ten minste één ouder en één kind langdurig te maken met een combinatie van sociaaleconomische en psychosociale problemen (Baartman, 1988). Deze problemen uiten zich op minstens zes domeinen (Bodden & Dekovic, 2010): kindfactoren, ouderfactoren, opvoedingsfactoren, gezinsfunctioneren, contextuele factoren, sociaal netwerk en hulpverlening.
De problemen beïnvloeden en versterken elkaar. De complexiteit hiervan neemt exponentieel toe wanneer er ook sprake is van een lvb. We zien bij mensen met en lvb aanzienlijke beperkingen in de cognitieve ontwikkeling en in de adaptieve vaardigheden (Kenniscentrum LVB, z.d.). Dagelijkse handelingen, communicatie, sociale vaardigheden en probleemoplossend vermogen zijn vaak beperkt, met diepgaande gevolgen voor alle levensgebieden (De Beer, 2019). De combinatie van lvb en andere problemen creëert een vicieuze cirkel. Financiële problemen kunnen ontstaan door moeite met budgetteren, wat leidt tot stress en conflicten. Opvoedingsproblemen verergeren doordat ouders met een lvb complexe pedagogische adviezen moeilijk begrijpen of toepassen (Antonissen et al., 2020; Van Nieuwenhuijzen, 2024). Beperkte sociale vaardigheden bemoeilijken het vragen of accepteren van hulp en vergroten isolatie. Gezinsleden kunnen moeite hebben met abstract denken, overzicht houden en het overzien van consequenties.
Dit beïnvloedt hun individuele functioneren, maar ook de ouderlijke vaardigheden en de interacties binnen het gezin. Het gebrek aan cognitieve vaardigheden kan leiden tot moeilijkheden in stressregulatie, emotieregulatie en effectief communiceren, wat de cyclus van problemen in stand kan houden. Hulpverleners in wijkteams, jeugdhulp, reclassering en ggz staan voor de uitdaging om deze gezinnen effectieve en passende ondersteuning te bieden. Een gestructureerde en toegankelijke aanpak, met vroege signalering van spanningsopbouw en tijdig ingrijpen, kan dan goed helpen om escalaties te voorkomen.
In dit artikel staan begeleiders van mensen met een verstandelijke beperking centraal. Mensen met een verstandelijke beperking, ongeacht hun niveau van functioneren, hebben een verhoogd risico op probleemgedrag, wat grote impact kan hebben op begeleiders. De inzichten in dit artikel zijn daarom relevant voor begeleiders van mensen met een licht tot (zeer) ernstig verstandelijke beperking.
Begeleiders van mensen met een verstandelijke beperking bieden een breed scala aan zorg en ondersteuning en zijn van essentieel belang voor de continuïteit en kwaliteit van de zorg aan deze doelgroep (Boamah et al., 2023). De kwaliteit van deze zorg is mede afhankelijk van het emotioneel welbevinden van begeleiders. Wanneer het psychisch welzijn van begeleiders onder druk staat, kan dit onbedoeld probleemgedrag van cliënten met een verstandelijke beperking triggeren. Probleemgedrag is gedrag dat voortkomt uit een wisselwerking tussen de persoon en zijn omgeving en dat als nadelig of schadelijk wordt ervaren door de persoon zelf en/of de omgeving. Zorgorganisaties hebben niet alleen een wettelijke plicht, maar ook een morele verantwoordelijkheid om het welzijn van hun begeleiders te waarborgen, aangezien dit rechtstreeks bijdraagt aan de kwaliteit van zorg (Baker et al., 2019).
Begeleiders, werkzaam in verschillende zorgsectoren, lopen tijdens hun dagelijkse werk het risico op het ontwikkelen van psychische klachten doordat zij regelmatig worden blootgesteld aan verschillende vormen van werkplektrauma. Onder werkplektrauma wordt verstaan: de blootstelling aan ingrijpende gebeurtenissen – zoals verbale of fysieke agressie door cliënten – en/of herhaaldelijke blootstelling aan details van ingrijpende gebeurtenissen van cliënten, bijvoorbeeld
door het lezen of beluisteren van hun verhalen.
Werkplektrauma geeft een risico op psychische klachten zoals slapeloosheid, angstklachten, burn-out en traumaklachten (Newman et al., 2021). Uit een recent onderzoek, uitgevoerd door Motivaction in opdracht van het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport naar verbale agressie tegen zorg- en hulpverleners, bleek dat de helft van de zorgverleners het afgelopen jaar te maken had met verbale agressie, waarvan een kwart wekelijks of vaker (Pluim et al., 2025). Twee derde van de zorgverleners gaf aan psychische klachten te ervaren als gevolg van verbale agressie, zoals stress en emotionele ontregeling, die in sommige gevallen een maand of langer aanhielden.
Dit had tevens een negatieve invloed op hun functioneren; zo ervoeren zij minder werkplezier, overwogen zij van baan te veranderen en vonden zij dat de kwaliteit van zorg hierdoor verslechterde. Werkplektrauma kan dus niet alleen een negatieve impact hebben op individuele begeleiders maar kan ook op organisatieniveau leiden tot hoger ziekteverzuim en personeelsverloop met aanzienlijke gevolgen voor de continuïteit en kwaliteit van de zorg.
Begeleiders in de verstandelijk gehandicaptenzorg hebben een grotere kans op het meemaken van werkplektrauma dan begeleiders in andere zorgsectoren. Uit diverse onderzoeken blijkt dat mensen met een verstandelijke beperking ongeveer zeven keer zoveel kans hebben op het vertonen van probleemgedrag dan mensen zonder een verstandelijke beperking en dat ongeveer 10% - 25% van de mensen met een verstandelijke beperking probleemgedrag, zoals agressief gedrag en zelfverwondend gedrag vertoonden (bijvoorbeeld Bowring et al., 2017). Daarnaast lopen mensen met een verstandelijke beperking een groter risico op het meemaken van traumatische en stressvolle gebeurtenissen dan mensen zonder een verstandelijke beperking. Begeleiders van mensen met een verstandelijke beperking lopen daardoor een aanzienlijk risico op het meemaken van werkplektrauma, wat kan leiden tot serieuze psychische gevolgen. Vanwege de negatieve gevolgen van werkplektrauma voor begeleiders, cliënten en zorgorganisaties is kennis over dit thema van groot belang onder andere ter bevordering van preventie en effectieve interventies.
In de periode 2023-2025 voerden we daarom twee wetenschappelijke onderzoeken uit naar dit thema in de vorm van een scoping review en een surveyonderzoek.
Er is de laatste tijd steeds meer aandacht voor participatie in onderzoek, binnen het sociaal domein maar ook daarbuiten. Door de deelname van cliënten, inwoners, ervaringsdeskundigen en/of professionals wordt met een kwalitatieve, praktijkgerichte onderzoeksmethode gewerkt aan een interventie of praktijkontwikkeling.
Het kenmerk van participatie is dat uiteenlopende partijen meedoen aan het onderzoek en vanuit hun ervaringskennis, ervaringsdeskundigheid of visie daadwerkelijk bijdragen (Didier et al., 2023; Van ’t Veer et al., 2021). Iedereen die betrokken is, kan worden uitgenodigd om deel te nemen aan de formulering van de vraag- en doelstelling, de methode van onderzoek, de analyse en vervolgens de daaropvolgende verslaglegging en verbetering. Het klinkt simpel: participatie geef je vorm door betrokkenheid van derden. Maar wat houdt die participatie in onderzoek precies in? Hoe geef je het samen op een goede manier vorm en voorkom je dat participatie alleen een ‘vinkje’ is? (Hermsen et al., 2024). Welke uitdagingen kom je tegen? In dit artikel wordt eerst beschreven wat onder participatief onderzoek wordt verstaan. Daarna wordt aan de hand van praktijkervaringen samen met ervaringsdeskundig co-onderzoekers ingezoomd op die uitdagingen. We sluiten af met een aantal concrete tips voor (co-)onderzoekers.
Participatie in onderzoek. What’s in a name?
Participatief onderzoek wordt ingezet bij de ontwikkeling en implementatie van sociale verandering (Van ’t Veer et al., 2021; Van der Donk & Van Lanen, 2019). Het doel is om samen met de direct betrokkenen beter zicht te krijgen op de kwestie en op wat werkt, om te komen tot een zinvolle en duurzame verandering. Een voorbeeld is het vergroten van de zichtbaarheid van mensen met een verstandelijke beperking in onze samenleving of het bespreekbaar maken van eenzaamheid onder jongeren. Bij het komen tot verandering is de ervaringskennis of -deskundigheid van direct betrokkenen van essentieel belang. Vanuit de specifieke bron van kennis en ervaring die mensen inbrengen kan beter aangesloten worden op wat de mensen voor wie je het onderzoek doet, echt nodig hebben, wat helpt een probleem op te lossen of wat daadwerkelijk bijdraagt aan verandering (Van Asselt-Goverts et al., 2017). Voor participatief onderzoek is het belangrijk om recht te doen aan verschillende perspectieven, goed te luisteren naar en samen te werken met diverse partijen.
Ook is het van belang te investeren in een veilige situatie en verbinding tussen alle betrokkenen. Dat kan door deelname van betrokkenen in verschillende fasen van onderzoek, door mee te denken in een klankbordgroep en/of te adviseren.
Door de meningen en gedachten van alle perspectieven te kennen en te waarderen is de kans het grootst dat er draagvlak komt voor de beoogde verandering, zoals een nieuw ontwikkelde aanpak voor armoede of meer bewustwording van gezondheidsverschillen in onze samenleving. Een gezamenlijk gedragen oplossing voor het vraagstuk dat de aanleiding is geweest voor het participatieve onderzoek creëer je samen met de mensen om wie het gaat, niet voor of over hen.
Hierdoor sluit het beter aan bij de mensen die direct met de praktijkontwikkeling te maken krijgen. Uitgangspunt bij participatief onderzoek is dat de participatie geen toevoeging is op een al meer of minder geformaliseerd onderzoeksprotocol, maar dat participatie vanaf de start in de onderzoeksopzet, het plan van aanpak, verankerd wordt (Dedding et al., 2013). Het gaat uiteindelijk om een gezamenlijk gedragen verantwoordelijkheid en een besluitvorming in de keuzes die gemaakt worden binnen de verschillende fasen van het onderzoek. Maar ook om wat er daarna gebeurt in het delen van de opbrengsten. Een onderzoek moet zijn gebouwd op wederzijds vertrouwen, transparantie en het benutten van elkaars krachten (Smaling, 2009). Het klinkt overzichtelijk, maar welke uitdagingen kun je tijdens een participatief onderzoekstraject tegenkomen? Aan de hand van praktijkervaringen zullen we in de volgende paragraaf een aantal uitdagingen delen.
Mensen met verslavingsproblematiek worden vaak geweerd in de woonzorg voor mensen met een verstandelijke beperking. Hoewel hun zorgvraag specifieke kennis en vaardigheden vraagt, is ook voor hen woonzorg goed te faciliteren. In dit artikel wordt beschreven hoe dit op locatie ‘De Wonde’ van Aveleijn gebeurt.
Zo’n tien jaar geleden kwam middelengebruik op woonlocatie de Wonde van Aveleijn veelvuldig voor, ondanks een beleid dat gericht was op verbieden en beheersen. Cliënten met middelenproblematiek werden wel opgenomen, maar het gebruik mocht er eigenlijk niet zijn. Gesprekken over gebruik waren moeilijk te voeren en een passend behandelaanbod was er niet. En juist dat gaf moeilijkheden. Daarmee kwamen we voor een keuze: vasthouden aan het zerotolerance beleid en cliënten met een verslaving gaan excluderen of deze zorgvraag serieus nemen en onze bewoners hierin daadwerkelijk gaan ondersteunen.
We kozen voor dat laatste. Licht verstandelijke beperking en middelenproblematiek We kennen ze allemaal: cliënten die roken, drinken en/ of illegale middelen gebruiken. Dat geeft uitdagingen voor de individuele begeleiding, maar ook in het bewaken van het woonklimaat op de groep. Want wat moet je met een cliënt die dronken de boel bij elkaar schreeuwt? Of met iemand die blowt in de woning? Lang werd gedacht dat verslavingsproblemen bij mensen met een licht verstandelijke beperking (lvb) zeldzaam waren, en dat problematiek met een ’zerotolerance beleid’ buiten de deur gehouden kon worden. Inmiddels weten we beter: juist mensen met een lvb vormen een risicogroep voor verslaving. Dat betekent dus ook dat de lvb-zorg een antwoord moet bieden op woonvragen van cliënten met gecombineerde problematiek.
Visie en beleid
Woonbegeleiding bieden aan mensen met een lvb en middelenproblematiek kan echter wel degelijk goed gaan. Het vraagt allereerst om een duidelijk startpunt: wil je ervoor gaan? Om vervolgens een visie te ontwikkelen: wat wil en kun je daarin bieden als woonlocatie en hoe ga je dat vormgeven?
Met het werken aan deze visie ontstaan ook automatisch kaders: wat kun je en waar ligt de grens? Onze basis is de gehandicaptenzorg; dat betekent ook dat wanneer iemand een klinische detox of klinische verslavingsbehandeling nodig heeft, dit buiten onze voorziening moet plaatsvinden. Evenmin hebben wij een hotel (hostel) functie waar mensen volop kunnen gebruiken en niets hoeven. Als je gebruikt, is dit onderwerp van gesprek en wordt behandeling ingezet, waar je actief aan meewerkt om te komen tot vermindering van gebruik en stabilisatie. ‘Wonen op de Wonde is werken aan jezelf ’ werd daarmee onze slogan, die tot de dag van vandaag nog opgaat.
In Nederland zijn er naar schatting 1,1 miljoen mensen met een licht verstandelijke beperking (lvb). Mensen met een verstandelijke beperking zijn oververtegenwoordigd in de ggz, forensische instellingen en in gevangenissen. Daar worden ze echter vaak slecht herkend of verkeerd gediagnosticeerd, waardoor de juiste benadering en ondersteuning uitblijft. Tijdige erkenning van de moeilijkheden (en krachten!) is essentieel voor het bieden van de juiste hulp aan deze doelgroep. Maar hoe wordt er precies bepaald of er sprake is van een lvb?
Het begint met een vermoeden
Of iemand een lvb heeft, is aan de buitenkant meestal niet te zien. De signalen zijn vaak subtiel en komen veel voort uit beperkingen in het adaptief functioneren. Een lvb kun je herkennen aan het gedrag en functioneren. Bijvoorbeeld als iemand erg slecht voor zichzelf en/of zijn leefomgeving zorgt, niet goed weet hoe hij met complexe sociale situaties moet omgaan, of altijd grote ongeopende stapels post op de mat heeft.
Omdat een lvb lastig te herkennen is, ontstaat het vermoeden vaak pas op volwassen leeftijd. Een vermoeden hoeft niet direct te betekenen dat iemand meteen een uitgebreid diagnostisch onderzoek krijgt. Een volledig onderzoek naar de mogelijke aanwezigheid van een lvb kan namelijk erg belastend zijn. Ook kunnen de kosten van een breed onderzoek voor een onderzoeker reden zijn om eerst gebruik te maken van screeners. Met een screener kun je in korte tijd een inschatting maken van het niveau van functioneren van een persoon. Om als professional een screener te gebruiken, hoef je niet speciaal opgeleid te zijn.
Screenen van het intellectueel functioneren
Om in vijf á tien minuten met 14 vragen in te schatten of er mogelijk sprake is van een lvb op basis van het intellectueel functioneren, wordt de SCIL afgenomen. De SCIL is een laagdrempelige vragenlijst die in 90% van de gevallen correct voorspelt of er sprake is van een lvb, en wordt inmiddels zeer veel ingezet.
Mensen met een licht verstandelijke beperking (lvb) hebben vaker last van emotionele en gedragsproblemen, al dan niet ten gevolge van ingrijpende gebeurtenissen.
Psychomotorische therapie (PMT) zet het lichaam centraal: via bewegen en aandacht voor lichaamssignalen leren cliënten spanning herkennen en reguleren. Zo krijgen ze meer grip op hun gevoelens en gedrag, wat helpt bij het verwerken van trauma en het voorkomen van agressieve uitbarstingen.
1 Een lichamelijke aanpak kan bijdragen bij emotionele en gedragsproblemen
Bij mensen met een licht verstandelijke beperking (lvb; IQ 50–85) komen emotionele en gedragsproblematiek regelmatig voor. Daarnaast hebben zij ook een verhoogd risico op het meemaken van heftige of traumatische gebeurtenissen, zoals seksueel misbruik, wat kan leiden tot een posttraumatische stressstoornis. Dit brengt vaak ook weer psychische of gedragsmatige klachten met zich mee. Traditioneel wordt cognitieve gedragstherapie (CGT) ingezet bij psychische klachten bij mensen met een lvb. Het ’doen’ van bijvoorbeeld rollenspellen of ontspanningsoefeningen blijkt een belangrijk onderdeel te zijn binnen de CGT. Juist de doe-component in CGT blijkt zeer effectief bij deze doelgroep omdat de verbale, abstracte verwerkingskracht vaak beperkt is.
Een andere belangrijke bevinding is dat emotionele en gedragsproblemen bij mensen met een lvb vaak een lichamelijke component hebben. Hierbij kan gedacht worden aan bijvoorbeeld hyperarousal, wat gepaard gaat met een verhoogde hartslag, gespannen spieren en onrust in het lijf. Dit kan een concreet aangrijpingspunt vormen voor behandeling: door aandacht te geven aan signalen van het lichaam kan de cliënt leren deze te herkennen (en te reguleren). De cliënt kan leren het lichaam beter te gebruiken als informatiebron en als instrument om bijvoorbeeld spanning beter te reguleren. Zo kunnen ademhalingsoefeningen ingezet worden om bijvoorbeeld rustiger te gaan ademhalen. Psychomotorische therapie (PMT), vaak aangeboden binnen een multidisciplinaire behandeling, speelt hierop in en zet het lichaam centraal in de behandeling. Bewegen en lichaamservaringen zijn dan ook de hoekstenen van PMT.
PMT biedt cliënten de mogelijkheid om via ervaringsgerichte oefeningen inzicht te krijgen in wat er gebeurt in hun lichaam, hoe emoties zich uiten op een lichamelijk niveau, en hoe zij via beweging én contact met het eigen lijf kunnen interveniëren in hun gevoelens. Werken met aandacht voor het lichaam wordt hierbij door de cliënten erg gewaardeerd. Ze ervaren dat ze weer grip krijgen op hun lichaam en de signalen die het afgeeft en het helpt hen om hun problemen te verminderen en om meer zelfvertrouwen te krijgen (Currie et al., 2019).
2 Lichaamsbewustzijn als belangrijke component in de behandeling van psychotrauma en agressief gedrag Psychotrauma
Bij mensen met een lvb die een psychotrauma hebben doorgemaakt, is lichaamsbewustzijn zeer relevant in de behandeling. Het psychotrauma leidt vaak tot lichamelijke klachten waaronder hyperarousal en slaapproblemen. Bij mensen met een verstandelijke beperking die slachtoffer zijn van seksueel misbruik is er vaak sprake van een verstoord lichaamsbewustzijn: vaak zijn ze zich juist wél bewust van lichamelijke signalen, maar kunnen deze niet op de juiste wijze waarnemen, interpreteren of er adequaat mee omgaan (Smit et al., 2023). Deze verstoring kan leiden tot onder andere verhoogde angst, agressie of PTSS-symptomen. Het onderstreept de noodzaak van interventies die lichaamssignalen expliciet meenemen – zoals PMT dat doet. Uit recent onderzoek van Van de Kamp (2024) blijkt dat PMT bij mensen met psychotrauma helpt om lichaamssignalen beter waar te nemen en ook om te gaan met lichamelijke spanning. Daarmee komt ook een verbetering van het contact met anderen tot stand.
Mo’s verhaal: een jongen met een verborgen geschiedenis
Mo (20) is een jongen met een lvb die jarenlang op het Kamer Trainingscentrum van Levvel1 woonde en daar ook dagbesteding volgde. Hij leek een vrolijke jongen, die met grapjes moeilijke situaties uit de weg ging. Pas toen hij individuele therapie van Esther Bontekoe (Levvel) kreeg, durfde hij stukje bij beetje te vertellen over de traumatische gebeurtenissen in zijn jeugd. Alsof er in zijn hoofd een deurtje was opengezet. Maar hij vond het zichtbaar moeilijk om te delen, omdat hij dit zijn hele leven voor iedereen verborgen had gehouden.
Wat eerst niet opviel, viel nu opeens op zijn plek. Het blowen, de slaapproblemen, zijn negatieve zelfbeeld en zijn vermijdende gedrag: het bleek allemaal onderdeel te zijn van heftige, onverwerkte ervaringen. Het clowneske gedrag dat hij liet zien was zijn coping geworden, zodat niemand zou merken wat er werkelijk in hem omging.
Samen op zoek naar de juiste aanpak
Esther Bontekoe vertelt: ’Mo had in het verleden al EMDR gehad bij een andere instelling, maar dat had volgens hem alleen ’het topje van de ijsberg’ aangeraakt. Toen hij bij Levvel opnieuw openlijk over zijn ervaringen ging praten, kwamen ook steeds meer nieuwe herinneringen naar boven. Zelf kwam hij met zijn eigen diagnose complex trauma, nadat hij hier filmpjes over had gezien op TikTok en YouTube. In overleg met de betrokken Kinder- & Jeugdpsychiater, hebben we een CAPS-CA afgenomen, die dit bevestigde.’ Omdat Mo geen vertrouwen had in weer een EMDR-therapie, adviseerde Levvel’s kennisnetwerk Trauma & Gehechtheid2 om te starten met TF-CBT (trauma-focused cognitive behavioral therapy) met een traumatherapeut. Daarin schrijft de jongere het eigen traumaverhaal op en leest dit voor aan iemand uit diens netwerk. Voor Mo bleek dat ingewikkeld: hij wilde dit verhaal met niemand uit zijn omgeving delen. Daarom sprak Esther met hem af dat hij dit met haar kon doen.
Maatwerk, geduld en samenwerking
Traumatherapeut Semra Tunc werkte tijdens het traject nauw samen met Esther Bontekoe. Het traject vergde van hen veel geduld, samenwerken en creativiteit. Mo had een sterke neiging tot vermijden: hij blokkeerde, raakte overstuur of stopte met schrijven, zodra de herinneringen te dichtbij kwamen of te intens werden. Ook voor de therapeuten was het een uitdaging: Semra Tunc had geen ervaring met jongeren met een lvb en Mo had, zoals hij zelf zei, ’een bijzondere gebruiksaanwijzing’. Daarom pasten ze de behandeling aan op Mo’s tempo en mogelijkheden.
In de zorg- en welzijnssector wordt steeds vaker een beroep gedaan op ervaringskennis en de inzet van ervaringsdeskundigen. Zo ook de ervaringskennis van mensen met een licht verstandelijke beperking (lvb).
Deze ontwikkeling roept de vraag op of het benadrukken van het 'inzetten' van ervaringskennis niet bijdraagt aan de marginalisering ervan. Dit artikel onderzoekt deze kwestie door samen met ervaringsdeskundigen (met een lvb) epistemische rechtvaardigheid en de erkenning van diverse kennisbronnen binnen zorgorganisaties te benadrukken en te onderzoeken. Want maakt de nadruk op het ‘inzetten’ van ervaringskennis marginalisering niet juist blijvend?
Participatief actieonderzoek samen met ervaringsdeskundigen met een licht verstandelijke beperking in de langdurige zorg doen vraagt om een gedeelde en uitgesproken visie op professioneel handelen. Ook professionals nemen deel aan het onderzoek dat vertrekt vanuit de vraag: hoe kunnen we ervaringskennis een erkende plaats geven binnen zorgorganisaties? Dit artikel zoekt een antwoord door erkennen te zien als epistemische rechtvaardigheid.
Het concept epistemische rechtvaardigheid
Het concept epistemische rechtvaardigheid gaat uit van het identificeren en kunnen adresseren van manieren van denken over een aandoening, ziekte of beperking. In een zorgcontext is een zorgethische benadering van behandeling, begeleiding en toewijzing van zorg belangrijk voor het welslagen van interventies door professionals voor dit concept. De basis ligt in een coöperatieve (samenwerkings)relatie en een belichaamde vorm van kennis (Dalmiya, 2016, Tronto, 1993, 2013). Epistemisch onrecht met de nadruk op relationaliteit en belichaamde kennis vormen de rode draad om ‘inzet van ervaringskennis’ als frame te kunnen bevragen en te kunnen veranderen.
Agency
In participatief actieonderzoek (PAO) is het erkennen en waarderen van de agency en kennis van community based onderzoekers en andere betrokkenen een belangrijk doel (Köppen et al., 2025). Agency (het vermogen te handelen en eigen vrije keuzes te maken) is een centraal element in de manier waarop ervaringskennis wordt vertolkt en hoe deze kennis zich verhoudt tot professionele en wetenschappelijke kennis. Naast deze (ongelijke) verhouding pleit De Sousa voor erkenning van de diverse manieren waarop kennisverwerving wereldwijd door mensen in onderdrukkende posities en situaties plaatsvindt (De Sousa Santos, 2014). Kennisverwerving van sociale situaties kent een andere sociale uitkomst die belangrijk is voor kwaliteit van leven en zorg. Door participatief actieonderzoek willen we de kennis die verloren is gegaan, of onderdrukt is, identificeren en/of herstellen – dit geeft agency.
De overgang van school naar een plek in de samenleving is voor veel jongeren spannend en uitdagend. Voor jongeren met een beperking, die uitstromen uit het praktijkonderwijs (PRO) of het voortgezet speciaal onderwijs (VSO), is deze stap vaak extra complex. Er verandert veel. De structuur en veiligheid van de school verdwijnen, het aantal eigen verantwoordelijkheden neemt toe en er is geen vanzelfsprekende aansluiting op de nieuwe omgeving.
Deze stap brengt aanzienlijke risico’s met zich mee: de kans op achterblijven in sociale ontwikkeling en participatie is groot. Dit kan leiden tot ingrijpende persoonlijke en maatschappelijke gevolgen, zoals uitval, sociaal isolement, schulden, verslaving en contact met justitie. Om dit te voorkomen heeft MEE de Toekomstcoach ontwikkeld: een preventieve en integrale aanpak die kwetsbare jongeren met een beperking ondersteunt op alle levensgebieden.
Duizenden jongeren stromen zonder perspectief uit Jaarlijks verlaten zo’n 16.000 jongeren het praktijkonderwijs (PRO) en voortgezet speciaal onderwijs (VSO). Voor een groot deel van hen is de stap naar een duurzame plek in de samenleving erg moeilijk. Ondanks inspanningen van scholen en hulpverleners zijn de uitvalcijfers zorgwekkend (Dashboards CBS, 2024):
• 70% van de VSO-leerlingen en 29% van de PROleerlingen heeft een jaar na het schoolverlaten geen werk.
• Slechts 46% van de VSO-leerlingen en 60% van de PRO-leerlingen stroomt door naar een vervolgopleiding.
• Minder dan de helft vindt een betaalde baan: 54% vanuit VSO en 40% vanuit PRO.
Dit betekent dat duizenden jongeren jaarlijks uitstromen zonder duidelijke bestemming of perspectief. Zij hebben vaak geen zicht op hun mogelijkheden, weten niet waar te beginnen, en krijgen onvoldoende ondersteuning bij deze overgang. Ook met een diploma lukt het veel jongeren niet om zelfstandig werk te vinden of een geschikte vervolgopleiding te kiezen.
Ernstige en langdurige gevolgen
De gevolgen zijn ernstig en langdurig – niet alleen voor de jongeren zelf, maar ook voor de maatschappij als geheel:
• Jongeren komen terecht in een cyclus van uitsluiting en hulpafhankelijkheid, waardoor hun toekomstkansen beperkt blijven.
• Het niet benutten van hun potentieel betekent een gemiste kans voor de arbeidsmarkt, juist in tijden van personeelstekorten.
• De uitval leidt tot hogere zorg-, uitkerings- en maatschappelijke kosten, die grotendeels te voorkomen zouden zijn met tijdige, passende ondersteuning.
De ernst van het probleem zit niet alleen in de aantallen, maar vooral in het structurele gebrek aan passende, integrale begeleiding in een kwetsbare levensfase. Zonder gerichte interventie blijft een grote groep jongeren aan de zijlijn staan – met blijvende schade voor henzelf en voor de samenleving als geheel
Mensen met een verstandelijke beperking of zwakbegaafdheid maken relatief vaak traumatische of stressvolle gebeurtenissen mee. Dit vergroot het risico op psychische klachten, zoals een posttraumatische stressstoornis (PTSS). Binnen de zorg groeit het besef dat traumatische en stressvolle gebeurtenissen grote impact kunnen hebben op mensen met een verstandelijke beperking of zwakbegaafdheid. Zorgprofessionals realiseren zich ook steeds meer hoe belangrijk traumasensitieve begeleiding en ondersteuning voor deze cliënten is. Toch is er nog te weinig aandacht voor de impact die zulke gebeurtenissen hebben op hun verwanten.
Verwanten spelen een belangrijke rol in het leven van mensen met een verstandelijke beperking of zwakbegaafdheid, ook als deze in een woonvoorziening wonen of ambulant of klinisch behandeld worden. Zij zijn vaak de stabiele factor in een wereld waarin professionals geregeld wisselen. Verwanten kunnen belangrijk zijn bij het signaleren van psychische klachten, het verkrijgen van een juiste diagnose en het ondersteunen van een behandeling. Bovendien zal er in de toekomst, om de zorg toegankelijk en betaalbaar te houden (VGN & ZN, 2022), steeds vaker een beroep worden gedaan op verwanten. Daarom is het belangrijk om niet alleen oog te hebben voor de mentale gezondheid en veerkracht van de cliënt en diens hulpverleners, maar ook voor die van hun verwanten.
Als je werkt met cliënten die ernstige emotionele en gedragsproblemen hebben of langdurig intensieve zorg vragen, kan het een uitdaging zijn om een goede, effectieve samenwerking met belangrijke betrokkenen uit hun persoonlijk netwerk tot stand te brengen. Want wat als ouders, broers, zussen of partners van cliënten voor je gevoel nooit tevreden zijn met de zorg die jij en je collega’s bieden? Wat als familie het steeds maar weer laat afweten als er een beroep op hen wordt gedaan? Of als er op de een of andere manier telkens weer een discussie ontstaat over afspraken?
Humanitas DMH is een landelijke organisatie voor lvb-cliënten met bijkomende problematiek. Wij bieden zorg aan de lvb-doelgroep binnen de WMO, WLZ, de 24-uurs voorziening en het forensische domein. De zorg die Humanitas DMH biedt, is hard nodig.
Volgens het landelijk kenniscentrum van lvb hebben in Nederland zo’n 1,1 miljoen mensen een lvb. Deze groep is extra kwetsbaar voor het ontwikkelen van crimineel gedrag en komt als gevolg daarvan vaker in aanraking met justitie, niet alleen als dader, maar ook als slachtoffer. Mensen met een lvb hebben meer moeite zich staande te houden in de maatschappij dan mensen zonder beperking. In de ambulante forensische zorg zien wij regelmatig dat het voor de lvb-doelgroep moeilijk is zich te conformeren aan alle regels, wetten en verwachtingen. Eisen vanuit bijvoorbeeld justitie worden vaak niet goed begrepen, aanwijzingen worden niet altijd opgevolgd en het gehele justitie- en hulpverleningskader kan als ingewikkeld, niet passend of overdreven worden ervaren.
Een extra uitdaging doet zich voor bij lvb-cliënten met een migratieachtergrond en dan voornamelijk de eerste en tweede generatie. Zij moeten zich niet alleen houden aan de eisen van justitie, maar moeten daarnaast ook navigeren binnen de cultuur uit het land van herkomst en de daarbij horende regels, normen en waarden. In de praktijk merken we dat dit extra druk oplevert voor cliënten die, mede door hun lvb, al moeite hebben met het begrijpen en naleven van regels en afspraken. Verschil in opvattingen over bijvoorbeeld schaamte, loyaliteit of familie kunnen botsen met wat er vanuit het Nederlandse justitiële kader van hen verwacht wordt.
Binnen de ambulante forensische zorg treffen wij regelmatig cliënten die hiermee worstelen. Dit geeft soms ingewikkelde casuïstiek waarbij het voor de cliënt, om zich staande te houden, voelt als kunstrijden op de schaats. Tegelijkertijd vormt het een uitdaging voor hulpverleners die niet zelf opgegroeid zijn in twee verschillende culturen. Mogelijk is er dan onbewust onvoldoende oog voor dit onderwerp, waardoor er in een traject te weinig aandacht voor is. Dit is echter wel belangrijk voor het welbevinden van de client en het slagen van zijn justitiële hulpverleningstraject.
Voorbeeld uit de praktijk
Bij ons team is een 50-jarige man aangemeld voor een behandeling agressieregulatie. Hij functioneert op een licht verstandelijk beperkt (lvb) niveau. Hij spreekt Nederlands, maar gebruikt simpele woorden. Hij geeft in de intake met de toezichthouder aan dat hij moeite heeft met zijn financiën. Verder wil hij geen hulp en zijn agressie valt ook wel mee. We raken met elkaar aan de praat en vol trots vertelt de cliënt over zijn dochters. Zij zijn zo lief en hij geeft hun dan ook vaak geld, zelfs als zij dit niet waarderen. De reclasseringsmedewerker licht toe dat het om volwassen dochters gaat en dat zij zeer onaardig tegen de cliënt zijn totdat zij geld nodig hebben, dan zeggen ze een paar lieve woorden. Na ontvangst van het geld verbreken zij het contact of schelden zelfs op hun vader. Cliënt komt daardoor in de financiële problemen en kan zijn huur niet betalen, maar vind desondanks dat het zijn taak is om het gezin te onderhouden en geeft aan dat dit zo hoort in zijn cultuur.
Intact ontwikkelt samen met partners een unieke zelfhulpgroep die werkt voor deze vaak vergeten doelgroep.
Lotgenotencontact blijkt effectief in het doorbreken van stigma’s, het vergroten van veerkracht en zelfvertrouwen. Bij Tactus Verslavingszorg groeit de vraag naar zelfhulpgroepen jaarlijks. In 2024 namen ruim 650 mensen deel aan een zelfhulpgroep. In Almelo werd in 2023 een nieuwe stap gezet: een speciale groep voor mensen met een licht verstandelijke beperking (lvb)) én verslavingsproblematiek: de Kracht in Herstelgroep. Met veelbelovend resultaat.
Van zorg naar herstel: de IZA-beweging
Het Integraal Zorgakkoord (IZA) stimuleert nadrukkelijk de transformatie van zorg naar een netwerk van laagdrempelige onderhouds- en herstelcentra (zelfregie- en herstelinitiatieven), naast reguliere medische ondersteuning. Deze centra moeten bijdragen aan een integrale aanpak van psychische klachten, verslavingsproblematiek en achterliggende sociale factoren, dichtbij of in de buurt van de inwoner (VNG, 2023). Regio’s worden uitgedaagd om de klinische zorg te verbinden met het sociaal domein, een ontwikkeling waar Kracht in Herstel naadloos op aansluit.
De waarde van lotgenotencontact
Mensen met een verslaving ervaren vaak sterk stigma, zowel van buitenaf als intern. Uit een infosheet van Verslavingskunde Nederland blijkt dat het stigma rondom verslaving diep ingrijpt in het dagelijks leven: mensen voelen zich afgewezen, krijgen minder kansen en schamen zich voor hun gedrag (Verslavingskunde Nederland, 2025). Dit vergroot het risico op terugval en vermindert het vertrouwen in herstel. Lotgenotencontact blijkt een van de weinige bewezen interventies te zijn die dit stigma kan doorbreken. Uit onderzoek van Tactus Verslavingszorg blijkt dat deelnemers aan een online forum als Verslaving de Baas meer verbondenheid ervaren, zich minder schamen en stappen durven zetten richting herstel. Empowerment, herkenning en gedeelde ervaring spelen daarbij een sleutelrol (Broekman, 2022). Daarnaast wordt ervaren dat de sociale steun en het delen van ervaringen bijdragen in het herstelproces (Jansen, 2024). Ook bredere studies, zoals een overzichtsstudie van Smit et al. (2021), laten zien dat lotgenotencontact niet alleen het gevoel van verbondenheid vergroot, maar ook leidt tot meer hoop, sociale steun en zelfs afname van klachten. Bovendien blijkt uit een verkenning van Stichting Kompassie (Kelderman, 2023) dat het bieden van een veilige omgeving, acceptatie en herkenning essentiële voorwaarden zijn voor het succesvol functioneren van een lotgenotengroep.
Intact: herstel onder gelijkgestemden
Bij Tactus Verslavingszorg is lotgenotencontact al jaren een belangrijke pijler van herstel. Onder de naam Intact Herstel en Zelfhulp biedt Tactus op diverse locaties zelfhulpgroepen, geleid door ervaringsdeskundigen. Deze groepen zijn vrij toegankelijk, zonder indicatie of verwijzing, en gericht op het versterken van zelfregie.
Er is krapte op de arbeidsmarkt. Tegelijkertijd staan veel mensen met een verstandelijke beperking te popelen om aan de slag te gaan, als ze de kans krijgen tenminste. Kwartiermakers spelen hierin een brugfunctie! Zorgorganisatie Cordaan in Amsterdam laat zien hoe het kan!
Verbindende en bemiddelende rol
De arbeidsmarkt staat onder druk: werkgevers in bijvoorbeeld de horeca, catering, zorg en detailhandel hebben moeite om geschikt personeel te vinden. Tegelijkertijd zijn er veel mensen met een verstandelijke beperking die graag willen bijdragen, maar niet altijd de kans krijgen. Dit is geen kwestie van onwil, maar vaak van onbekendheid en wederzijdse onzekerheid. Werkgevers weten niet altijd hoe ze inclusie op de werkvloer vorm kunnen geven, en mensen met een beperking ervaren drempels om deel te nemen aan het arbeidsproces.
In deze context biedt ‘kwartiermaken’ een waardevolle brug. Dit is een werkwijze binnen het sociaal werk waarmee je ruimte creëert voor ontmoeting, wederzijds begrip en samenwerking zodat iedereen kan meedoen en erbij hoort. Organisaties zoals Cordaan laten zien hoe dit in de praktijk werkt. Door kwartiermakers in te zetten binnen een gebiedsgerichte aanpak worden muren tussen zorg, dagbesteding en reguliere werkplekken doorbroken. Kwartiermakers vervullen hierin zowel een verbindende als een bemiddelende rol: zij brengen mensen met een beperking daadwerkelijk in contact met werkgevers en ondersteunen beide partijen om tot duurzame plaatsing te komen.
Kwartiermakers als (zelf)stigmabestrijders
Kwartiermaken werd begin jaren 2000 in Nederland geïntroduceerd door Doortje Kal (Kal, 2001). Het begrip komt oorspronkelijk uit het leger, waar een kwartiermaker in het veld vooruit wordt gestuurd om een veilige en goede plek te creëren voor de komst van het bataljon. Als de kwartiermaker deze plek eenmaal heeft gecreëerd kunnen de andere soldaten veilig hun kamp opslaan. Kwartiermakers in het sociaal werk creëren ook zo’n veilige plek, maar dan een sociaal veilige plek in de samenleving.
In sociaal werk betekent kwartiermaken: ruimte maken voor mensen die anders zijn, bijvoorbeeld mensen met een verstandelijke beperking, een psychische kwetsbaarheid of mensen die vanwege andere diversiteitsaspecten uitsluiting ervaren. Als kwartiermaker werk je voor de troepen uit met als doel het creëren van een inclusieve samenleving waarin iedereen volwaardig meedoet. Kwartiermaken richt zich zodoende op het bestrijden van (zelf)stigma’s en het bevorderen van gastvrijheid. Het is een uitnodiging aan de samenleving om anders-zijn niet als probleem, maar als verrijking te zien.
Hoe pak jij dit als hulpverlener aan? Welke uitdagingen en kansen signaleer jij? Graag neem ik je mee in mijn zoektocht met betrekking tot dit vraagstuk, waarin waardevolle bevindingen en ontwikkelkansen worden gedeeld.
Volwassenen met een lvb
Volwassenen met een licht verstandelijke beperking (lvb) kennen hun beperkingen op cognitief en adaptief gebied. Zij nemen informatie op een andere manier tot zich en kennen beperkingen in het terughalen van ervaringen met bijbehorende gevoelens. Daarnaast is er ook een groep volwassenen met een lvb die goed zijn in het verbergen van hun beperkingen, verbaal sterk zijn en de ander weten te overtuigen van hun kunnen. Dit laatste komt met enige regelmaat voor als de persoon met een lvb te maken krijgt met een hulpverlener die hij/zij nog niet zo goed kent. Overvraging, met alle valkuilen van dien, kan een gevolg zijn waardoor de daadwerkelijke hulpvraag van de persoon onvoldoende gehoord of gezien wordt. Zo ook het onderliggende trauma dat niet aan de oppervlakte komt.
EMDR-therapie; uitdagingen en ontwikkelkansen
Deze uitdagingen heb ik meegenomen toen ik, in mijn functie als psycholoog en gedragskundige, de opleiding tot EMDR-therapeut ging volgen. EMDRtherapie staat voor Eye Movement Desensitization and Reprocessing en is een geprotocolleerde procedure voor de behandeling van PTSS en andere aan trauma gerelateerde stoornissen (De Jongh & Ten Broeke, 2024). De procedure geeft echter weinig concrete aanpassingen weer die toegepast kunnen worden voor de lvb-doelgroep. Wat mij betreft een gemis, maar tevens een uitdaging om hiervoor passend maatwerk te ontwikkelen om in te kunnen zetten tijdens een behandelplan.
Een uitdaging die tijdens de EMDR-scholing (Take Off Support, 2024) werd erkend. Samen met Koos Schinkel en Esther Honkoop (docenten Take Off Support) heb ik ten tijde van de scholing gesproken over bepaalde factoren binnen de EMDR-therapie die mogelijkerwijs door personen met een lvb onvoldoende begrepen kunnen worden. Met als gevolg dat de therapie een minder gewenst effect kent. Als de factoren binnen de EMDR-therapie die onvoldoende begrepen worden, positief beïnvloed worden door de inzet van passende (visuele) ondersteuning, is het zeer aannemelijk dat de gewenste effecten bereikt worden.
Visuele ondersteuning is een vorm waar nader naar gekeken is. Al snel verwijst de literatuur naar EMDR-ondersteuningsmateriaal voor kinderen en pubers. Dit sluit onvoldoende of niet aan bij de belevingswereld van mensen met een lvb. Zij kunnen dit als ‘kinderachtig’ en ongepast ervaren waardoor er weerstand ontstaat. Dit is voor de uitvoering van EMDR-therapie onhandig en maakt dat de therapie onvoldoende juist kan worden toegepast.
Roken is een van de meest hardnekkige verslavingen. Nog te vaak gaan we eraan voorbij wat een rookvrij leven, ook voor personen met een licht verstandelijke beperking (lvb), kan opleveren. Maar hoe kom je in gesprek over zo’n spannend thema? En wat weten we over ‘ (S)Topper’ als lvb-hulpmiddel om deze groep te ondersteunen richting een rookvrij leven?
Calidus
Calidus is een zorgorganisatie die zich inzet voor het welzijn en persoonlijke zorg voor ouderen en mensen met een verstandelijke beperking in West-Friesland, als het even niet meer zelf of met het eigen netwerk kan. Op 63 locaties zetten toegewijde collega’s en betrokken vrijwilligers zich in voor onze cliënten. Wij begeleiden bijna driehonderd lvb-cliënten. We zien een stijging in het aantal hulpvragen voor de tabaksverslaving. Als verslavingsdeskundige binnen Calidus help ik lvb-cliënten om te stoppen met roken.
Lvb en roken
’Roken is natuurlijk beter voor je dan drugs!’ is wat Hans, mijn cliënt, mij vertelde toen ik met hem in gesprek probeerde te gaan over een rookvrij leven. Inzicht in oorzaak en gevolg en het overzien van consequenties is iets waar veel mensen met een lvb moeite mee hebben. Nog iets dat opvalt bij personen met een lvb is dat zij zich sneller dan mensen zonder beperking op negatieve informatie lijken te focussen. Zij hebben vaker een lage eigenwaarde en voelen zich vaak door anderen beperkt in hun eigen regie. Met deze dagelijkse frustraties in het achterhoofd lijkt de boodschap ‘roken is niet goed voor je’ een complexe boodschap. Zo werd ik laatst nog ‘landverrader’ genoemd toen ik het thema bespreekbaar wilde maken.
In gesprek met Hans blijkt zijn oma door longkanker te zijn overleden op haar 92e levensjaar. Hans geeft hierna op sociaal wenselijke wijze aan dat roken slecht is maar het is natuurlijk niet op hem van toepassing omdat zijn oma 92 jaar oud werd. Verder voelt Hans zich ook nog eens prima, de nadelen van roken zijn dan ook niet aan de orde. Hoe kunnen we als landverraders de handen in een slaan en dit spannende thema bespreken zonder belerend of een oude zeur te zijn?
Niet roken is goed. Rookvrij is beter
Gelukkig kan het effect van het inzetten van positieve taal aanzienlijk zijn. Zo klinkt het woord ’rookverbod’ toch heel anders dan het woord ’rookvrij’. En de last van tweedehandsrook omschrijven als ’Rookvrij=gastvrij’ klinkt net iets vriendelijker. Zo spreken we ook met onze cliënten vooral over de voordelen om je verslaving aan te durven pakken. Denk bijvoorbeeld aan geld overhouden, fris en vitaal zijn. Met frisse longen het voetbalveld oprennen; een frisse adem voor die leuke chick die je op het oog hebt. Of wat dacht je van gratis fruit voor zowel medewerkers als cliënten op de dag dat het nieuwe rookvrijbeleid bij je organisatie ingaat? Zo maak je het thema minder spannend en wordt het mogelijk hierover te spreken met cliënten. Als ik aan die gesprekken toevoeg dat behaalde mijlpalen gevierd worden met een cadeautje, uitje of wat lekkers, krijgt het gesprek direct een positieve wending. Want belonen werkt goed bij personen met een lvb. En laten we eerlijk zijn; gewoon stoppen met roken is toch ook stom. Dan kunnen we er toch maar beter iets leuks van maken?
De wisselwerking tussen een licht verstandelijke beperking (lvb) en middelengebruik is complex. Mensen met een lvb zijn kwetsbaar voor het ontwikkelen van een verslaving. En andersom kunnen mensen met een langdurige middelenverslaving cognitieve problemen krijgen. Ontstaat het ene uit het andere, of versterken ze elkaar? En hoe ga je daarmee om?
Middelengebruik bij mensen met een lvb wordt vaak onderschat. Veel mensen denken dat deze groep weinig drugs of alcohol gebruikt, maar dat klopt niet. Uit onderzoek blijkt juist dat mensen met een licht verstandelijke beperking vaker roken, blowen en/of andere drugs gebruiken dan gemiddeld. Mensen met een lvb gebruiken ongeveer 2,5 keer zo vaak alcohol of drugs als andere mensen die bij de huisarts komen. (Dit cijfer is uitsluitend gebaseerd op onderzoek in de huisartsenpraktijk.) Mensen met een lvb hebben vaak moeite met plannen, het begrijpen van de gevolgen van hun handelen en het omgaan met groepsdruk. Daardoor is het risico op middelenproblematiek groter. Toch weten we niet precies hoe vaak het voorkomt, omdat de cijfers niet altijd betrouwbaar zijn. Mensen met een lvb vinden het lastig om hun eigen gebruik goed in te schatten. Sommigen denken bijvoorbeeld dat het normaal is om twintig biertjes op een avond te drinken, omdat ze dit ooit zagen gebeuren bij een voetbalwedstrijd. Ze denken dan dat dat gedrag ook in andere situaties gewoon is. Ook over cannabis bestaan veel misverstanden bij deze doelgroep. Omdat het in Nederland gedoogd wordt, denken veel mensen dat het legaal én veilig is. Sommigen zeggen: ’Het is toch gewoon een plant?’ Daar komt bij dat mensen met een lvb het vaak lastig vinden om open te zijn over hun alcohol- en/of drugsgebruik. Schaamte en de angst voor negatieve reacties uit hun omgeving spelen hierbij een belangrijke rol.
Casus
Boris (29) wil stoppen met ketamine: ‘Ik weet alleen niet of ik het kan’ Boris is 29 jaar en heeft hulp gezocht in de geestelijke gezondheidszorg omdat hij wil stoppen met het gebruik van ketamine. Hij gebruikt deze drug al acht jaar elke dag. Ketamine helpt hem om zijn zorgen even te vergeten en zich tijdelijk beter te voelen. Boris wil graag gezonder leven en zich vrolijker voelen. Het liefst zou hij helemaal willen stoppen, maar hij twijfelt of hij dat echt kan. Naast zijn verslavingsproblemen heeft Boris last van paniekaanvallen en depressieve gevoelens. Hij kreeg eerder de diagnose ADHD, maar gebruikt daar nu geen medicatie voor omdat hij erge bijwerkingen kreeg zoals maagpijn. Twee jaar geleden had hij een ernstige maagzweer. Verder drinkt hij geen alcohol en gebruikt hij geen andere drugs. Hij is vijf jaar geleden gestopt met roken.
’De kaartjes met pictogrammen zijn als het ware de ondertiteling van je gesprek’, zo omschrijft Coki Janssen, portefeuillehouder lvb bij de Verslavingsreclassering GGZ, de meerwaarde van een drietal doorontwikkelde lvb-tools van de reclassering. De lvb-tools worden door reclasseringswerkers gebruikt om de inhoud van de gesprekken met cliënten visueel te ondersteunen en te structureren. ’Vaak zit de kracht van onze cliënten minder in praten en meer in doen. Door de tools te gebruiken sluiten we daar goed bij aan.’
Inzicht, structuur en begrip
De reclassering spreekt en begeleidt cliënten in verschillende fasen van het strafproces. Voorafgaand aan de zitting brengt zij een strafadvies uit aan de rechter. Na de zitting houdt de reclassering toezicht op eventuele bijzondere voorwaarden die door de rechter zijn opgelegd. Daarnaast begeleidt de reclassering werkstraffen. Voor de verschillende fasen in het proces heeft de reclassering gesprekstools ontwikkeld die bijdragen aan inzicht, begrip en structuur. Dat zijn de Risicospiegel, de Basistool Reclassering en de Basistool Strafrechtketen.
Overzicht van leefgebieden
De Risicospiegel is een set kaarten om samen met de cliënt de situatie op verschillende leefgebieden inzichtelijk te maken. Voor elk leefgebied, denk aan wonen, geld en werk, is een groene, oranje en rode kaart beschikbaar. De leefgebieden zijn afgeleid van het advies- en risicotaxatie- instrument van de reclassering, waarmee het recidiverisico wordt ingeschat. Een groene kaart staat voor een beschermende factor, een rode voor een criminogene factor. De gekozen kaarten worden op een spelbord gelegd, waardoor er een overzicht ontstaat van de situatie op de verschillende leefgebieden. Op basis daarvan kan vóór de rechtszitting een passend en voor de cliënt begrijpelijk strafadvies worden gegeven. Ná de rechtszitting, in het reclasseringstoezicht, kan de Risicospiegel helpen bij het opstellen van doelen op de leefgebieden die rood of oranje zijn. Tijdens evaluatiemomenten bekijken de reclasseringswerker en de cliënt samen of het spelbord langzamerhand groener kleurt.
Strafproces en de reclassering
De Basistool Strafrechtketen is een gesprekstool om uit te leggen hoe het strafproces eruitziet. Bijvoorbeeld: welke functionarissen kom je tegen (denk aan de officier van justitie, de rechter en de reclasseringswerker) en welke sancties kunnen opgelegd worden? De Basistool Reclassering richt zich specifiek op de rol van de reclassering binnen het strafproces; Wat zijn de afspraken (bijvoorbeeld op tijd komen) en wat zijn de opgelegde bijzondere voorwaarden (bijvoorbeeld een verplichte behandeling, contactverbod of drugsverbod)?
’Mijn Levensverhaal’ is een narratieve interventie, die specifiek is ontwikkeld voor volwassenen met een lichte verstandelijke beperking of zwakbegaafdheid en depressieve of traumagerelateerde klachten. Het uitgangspunt is dat ieder persoon een uniek verhaal heeft.
De interventie ’Mijn Levensverhaal’ is geschikt voor mensen met een lichte verstandelijke beperking of zwakbegaafdheid en depressieve of traumagerelateerde klachten. De duur van de interventie omvat zeventien sessies van twee uur, die eens per week plaatsvinden. Tijdens de sessies wordt een relatie gelegd tussen verleden (negen sessies), heden (zes sessies) en toekomst (twee sessies). De interventie kan zowel in groepsverband als individueel worden gegeven en wordt uitgevoerd door therapeuten die bekend zijn met de gevolgen van verstandelijke beperkingen en depressieve en traumagerelateerde klachten.
Vooraf aan de interventie vindt een indicatiegesprek plaats met een van de therapeuten waarin inclusiecriteria (onder andere leeftijd, mate van verstandelijke beperking, depressieve klachten, traumagerelateerde klachten, bereidheid om elke sessie aanwezig te zijn) en exclusiecriteria (onder andere acute psychische crisis en actieve suïcidaliteit die eerst een andere behandeling behoeven) worden besproken om vast te stellen of een deelnemer in aanmerking komt voor de interventie. Daarnaast wordt in dit gesprek stilgestaan bij de toetsingscriteria voor een individueel traject (onder andere per se niet willen deelnemen in een groep, verhalen die emotioneel te belastend zijn voor anderen) of groepstraject (onder andere verhalen delen met anderen, zich houden aan groepsregels), om te komen tot een goede afweging.
Een groepstraject heeft maximaal acht deelnemers en wordt gegeven door twee therapeuten. Deze vorm heeft de voorkeur omdat verhalen vertellen en delen een bindende en helende kracht hebben waardoor meer ruimte voor diepgang ontstaat. Het leidt tot wederzijds begrip, mededogen, erkenning en steun binnen het eigen proces en het proces van de ander en het maakt duidelijk dat men niet de enige is met een pijnlijk verhaal. Het delen van ervaringen kan andere deelnemers aanzetten tot het ophalen en vertellen van soortgelijke verhalen. Het nodigt uit tot het uitspreken van nog niet gedeelde ervaringen, het tonen van persoonlijke kwetsbaarheid en het doorbreken van gevoelens van schaamte. En er ontstaat een gevoel van solidariteit door herkenning van gedeelde ervaringen.
Elke sessie heeft een duidelijke structuur en een vast patroon: welkom, terugblik op de vorige sessie, bespreken thuisopdracht, bespreken van een onderwerp dat bestaat uit een theoretisch deel en een praktisch deel waardoor de kennis wordt vergroot, het bespreken van een nieuwe thuisopdracht en terugblik op de sessie. De wijze van vragen brengt verdieping aan in de onderwerpen wat leidt tot een leereffect. Het aantal sessies draagt bij aan herhaling, waardoor inzichten beter beklijven. Deelnemers vertellen verhalen over concrete situaties en geven antwoord op de vragen: Wie ben ik? Waar kom ik vandaan? Waar sta ik nu? Waar ga ik naar toe? Hierdoor ontstaat een verbinding tussen verleden, heden en toekomst. Thuisopdrachten worden meegegeven zodat deelnemers een verhaal op hun eigen manier en tempo kunnen schrijven, hun gedachten kunnen ordenen en structureren en als voorbereiding op de volgende sessie.
Praten over opvoeden lijkt eenvoudig. Maar lukt het ook écht? Ouders en kinderen geven aan dat gesprekken met hulpverleners in de jeugdzorg vaak lastig te volgen zijn door het gebruik van moeilijke woorden.
Hulpverleners in de jeugdzorg erkennen dat het niet eenvoudig is om vakjargon te vermijden. Hoe kunnen ouders en kinderen dan écht meedoen in gesprekken en beslissingen over opvoeden en opgroeien? Voor ouders met een (licht) verstandelijke beperking kan dit nog moeilijker zijn. ‘Echt meedoen’ (een vrije vertaling van ‘participatie’ door de auteurs), is ook waar de Adviescommissie rechtsbescherming en rechtsstatelijkheid recent toe opriep. Zij heeft, in het kader van het Toekomstscenario Kind- en Gezinsbescherming, onderzoek gedaan naar de vraag ’Hoe kan de rechtsbescherming van kinderen en ouders binnen de jeugdhulp en jeugdbescherming worden verbeterd?’ In haar advies wijst zij onder andere nadrukkelijk op de noodzaak van het verbeteren van ’informatie, participatie en ondersteuning’ in het kader van rechtsbescherming. Dit sluit aan bij de visie van Expect Jeugd. Zij heeft de ‘Praatplaat Opvoeden’ ontwikkeld: praten over opvoeden in begrijpelijke taal en ondersteund met illustraties.
Rechtsbescherming begint bij informatie en taal die je begrijpt.
Praatplaat Opvoeden
‘Een ondersteunende flexibele opvoedstructuur’, wat betekent dat eigenlijk? En ’een positief affectief klimaat’? Denken we dan aan liefde en aandacht van de ouders voor een kind? Bovenstaande formuleringen zijn twee van de veertien ’voorwaarden voor optimale ontwikkeling’, die onderdeel zijn van de Richtlijn ’Gezinnen met meervoudige en complexe problemen’. De Praatplaat Opvoeden is gemaakt om open in gesprek te gaan over opvoeden. De veertien voorwaarden uit de richtlijn zijn vertaald in veertien punten die belangrijk zijn in de opvoeding, elk met een begrijpelijke uitleg. Deze veertien punten zijn overzichtelijk weergeven op de Praatplaat Opvoeden.
Visueel werken als steun
Elk punt is voorzien van een eigen bijpassende illustratie. De gehele leefomgeving op de praatplaat is een huis, een park met een stad op de achtergrond. Het huis laat zien welke punten zich vooral binnenshuis afspelen, en het park en de stad welke meer buitenshuis. Een herkenbaar beeld voor iedereen. ‘Kijk, zo gaat het bij ons.’ (quote van een moeder die de plaat aan de muur heeft gehangen) Mensen met een lvb beschikken vaak over een kleinere woordenschat. De informatieverwerkingssnelheid is doorgaans lager en in veel gevallen is er moeite om gevoelens en gedachten om te zetten in woorden. Visueel werken ondersteunt de communicatie doordat beelden zowel aanvullend als vervangend kunnen zijn voor woorden. Bovendien helpen beelden om informatie beter te onthouden. ‘Het is beeldend, minder talig, je kunt uitvragen hoe de ouders vinden dat het gaat en daarop inhaken’. (quote van hulpverlener)
Overgewicht en obesitas komen vaker voor bij mensen met een licht verstandelijke beperking (lvb) dan in de algemene bevolking. Dit vraagt om extra aandacht van professionals die met deze doelgroep werken. Een effectieve aanpak vereist maatwerk, duidelijke communicatie en nauwe samenwerking met de omgeving. In dit artikel ga ik in op de hulp en begeleiding die wij als professional kunnen bieden, waarbij gezondheid en kwaliteit van leven centraal staan.
Ruim 50% van de volwassenen in Nederland kampt met overgewicht of obesitas. Bij mensen met een lvb ligt dit percentage nog hoger. Overgewicht verhoogt het risico op harten vaataandoeningen, diabetes, kanker, verminderde longfunctie en slaapapnoe. Vaak zijn er mobiliteitsproblemen door slijtage van de gewrichten en spelen psychische stoornissen een rol, zoals depressie, angststoornissen en autisme.
Tevens kan obesitas gelinkt zijn aan genen. De obesitas wordt dan veroorzaakt door een mutatie in het erfelijk materiaal (genetic obesity). Syndromale obesitas gaat vaak samen met een lichte verstandelijk beperking. Het is daarom belangrijk hier alert op te zijn in geval van obesitas bij een lvb. Voorbeelden van syndromen en/of genetische afwijkingen die op dit moment bekend zijn met obesitas zijn: bijvoorbeeld:
• Bardet-Biedl syndroom
• Cushing syndroom
• Syndroom van Down
• Prader Willi Syndroom
• Rett syndroom
• Rubinstein Taybi syndroom
• Smith Magenis syndroom
• Turner syndroom
Genetische afwijkingen worden gekenmerkt door eigen complexe problematiek. Een deel daarvan is gelinkt aan voeding en gewicht. Bij genetic obesity speelt bijna altijd het probleem van hyperfagie als gevolg van een verstoord eet-regulatiesysteem in de hersenen, hetgeen ook kan voorkomen bij mensen met niet aangeboren hersenletsel (NAH) en LVB. Hyperfagie wordt gekenmerkt door een abnormaal sterk hongergevoel, een extreme behoefte aan eten, een onverzadigbare eetlust wat leidt tot problematisch eetgedrag en overgewicht.
Behandeling
Als het gaat om overgewicht bij mensen met een lvb, wordt er nog te weinig gedaan aan preventie en is een integrale aanpak hard nodig. Hoe kun je mensen met een lvb helpen een gezond(er) gewicht te bereiken en zo hun kwaliteit van leven te verbeteren? Voor een effectieve behandeling is het essentieel dat er deskundigheid vanuit verschillende disciplines wordt ingezet, zodat rekening kan worden gehouden met alle relevante aspecten. Ook moet er aandacht zijn voor een zorg-ethische blik op gezondheid, autonomie en het alledaagse leven in relatie tot overgewicht.
Het is avond en ik ben bij Sophie op haar slaapkamer. Als ik haar vraag hoe haar dag is geweest, geeft ze niet echt antwoord. Ik hoor haar zacht ’mwah’ zeggen en ze trekt haar schouders op. Ik laat een stilte vallen. Dan zegt Sophie opeens: ’Ik heb iets op mijn kamer waarmee ik mezelf pijn kan doen.’
In plaats van direct te reageren, wacht ik opnieuw even. Als ze niks meer zegt, reageer ik met: ‘Wat rot dat je dit zo sterk voelt.’ Na een nieuwe stilte vraag ik wat haar zou kunnen helpen om de drang zichzelf pijn te doen te verminderen. Sophie kijkt mij vragend aan en geeft geen antwoord. Na een tijdje zegt ze: ’Wil jij soms dat ik mezelf pijn ga doen? Andere collega’s zouden nu allemaal mijn kamer doorzoeken. Waarom doe jij dit niet?’ Ik voel mijn buik samentrekken en merk dat ik het een moeilijke situatie vind. Sophie doet een duidelijk beroep op mij. De makkelijkste oplossing zou nu zijn te doen wat ze van mij vraagt. Ik zou haar ouders kunnen bellen, met hun toestemming haar kamer doorzoeken en het voorwerp kunnen afpakken.
Deze ervaring werd gedeeld door Mark, student aan de masteropleiding Pedagogiek vanuit een Ecologisch perspectief aan de Hogeschool Utrecht. Hij werkt als agoog op de klinische afdeling van een ggz-instelling in het oosten van Nederland. Wat Mark beschrijft, raakt de kern van zijn vak: de spanning tussen het bieden van veiligheid en het behouden van relationele nabijheid. Mark neemt ons mee in de complexiteit van pedagogisch sensitief reageren in een risicovolle situatie. In dit geval is het risico automutilatie. Zowel de jongere als de agoog zijn bekend met de protocollen: er wordt meestal direct ingegrepen om risico’s uit te sluiten. Deze zogenaamde ‘risicomijdende tendens’ bepaalt vaak het eerste handelen.
Maar Mark voelt intuïtief aan dat er meer speelt dan risico. Sophie doet een appèl op hun relatie, op erkenning van haar autonomie en misschien zelfs op de vraag of hij haar écht ziet en serieus neemt. De situatie vraagt niet alleen om een risico-inschatting, maar ook om een pedagogische afweging. Hoe reageer je als opvoeder, hulpverlener of pedagoog op een moment waarop alles in je roept om in te grijpen? ’Ik draai Sophie en mijzelf vaster in een complexe dynamiek als zij van mij gaat verwachten dat ik moeilijke situaties voor haar oplos of overneem’, reflecteert Mark. ’Ik voel sterk dat het op dit moment geen optie is om het voorwerp van haar af te nemen. Ik ga dan ook niet op haar hulpvraag in.’
Sharon is een 28-jarige vrouw functionerend op een zwakbegaafd niveau. Ze woont met haar vriend in een eigen appartement. Ze heeft geen betaald werk, volgt geen dagbesteding en heeft al langere tijd zorg in de vorm van ambulante begeleiding en behandeling. Bij Sharon is er een vermoeden van persoonlijkheidsproblematiek. Sharon geeft bovendien aan veel last te hebben van oplopende spanning, nachtmerries en achterdocht naar alle mannen in haar leven. Ook heeft Sharon meerdere traumatische gebeurtenissen in haar leven meegemaakt.
Trauma en PTSS
Een traumatische gebeurtenis is een heel ingrijpende ofwel schokkende gebeurtenis. Wat voor iemand traumatisch is, verschilt per persoon. Als het meemaken van een traumatische gebeurtenis psychische en/ of lichamelijke klachten geeft, kan er sprake zijn van een Posttraumatische Stress Stoornis (PTSS). De Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders – Fifth Edition, Text Revision (DSM-5-TR) omschrijft een traumatische gebeurtenis als blootstelling aan een feitelijke of dreigende dood, ernstige verwonding of seksueel geweld. Het gaat zowel om gebeurtenissen die de cliënt zelf heeft meegemaakt, waarvan de cliënt persoonlijke getuige is geweest als om het horen over een traumatische gebeurtenis die een ander is overkomen. De symptomen die iemand laat zien met PTSS zijn onder te verdelen in vier clusters: herbeleving, vermijding, verhoogde waakzaamheid en negatieve veranderingen in denken en voelen.
Mensen met een licht verstandelijke beperking (lvb) maken vaker traumatische gebeurtenissen mee dan mensen zonder een lvb (Keesler, 2020). Het verwerken van traumatische gebeurtenissen is voor mensen met een lvb extra uitdagend vanwege beperkingen in hun cognitieve en adaptieve vaardigheden (Mevissen & Didden, 2025). Doordat mensen met een lvb traumatische gebeurtenissen en de gevolgen daarvan minder adequaat verwerken, bestaat er een grotere kans op het ontstaan van psychische klachten of zelfs stoornissen zoals PTSS (Wigham & Emerson, 2015).
Bij Sharon is er ook sprake van PTSS. Naar aanleiding van haar klachten werd een psychologisch onderzoek verricht, waarna de diagnose werd gesteld. Sharon zocht al eerder hulp om haar PTSS-klachten te verminderen. Ze heeft een paar jaar geleden Eye Movement Desensitization and Reprocessing (EMDR) gehad. Daarover vertelt ze ’EMDR werkte niet voor mij, ik werd afgeleid door de lamp die scheef stond, ik kon niet gefocust blijven tijdens EMDR. Ik verloor mijn interesse.’ EMDR werkte niet, maar Sharon wilde graag vermindering van haar klachten.
Armoede en schulden spelen een grote rol in het leven van jongeren binnen de jeugdreclassering, zeker bij jongeren met een licht verstandelijke beperking. Toch krijgt dit onderwerp nog te weinig structurele aandacht. Terwijl financiële bestaanszekerheid een voorwaarde is voor gedragsverandering, toekomstgericht werken en het voorkomen van terugval.
In het sociaal domein groeit de aandacht voor armoede en schulden. Gemeenten zetten steeds vaker in op vroegsignalering. Er zijn landelijke en lokale campagnes om financiële problemen bespreekbaar te maken en hulpverleners werken meer samen om mensen tijdig te ondersteunen. Deze ontwikkeling is belangrijk, omdat armoede en schulden diep ingrijpen in het dagelijks leven van mensen. Toch is er binnen de jeugdreclassering nog opvallend weinig structurele aandacht voor dit onderwerp. Veel jongeren die onder toezicht staan van de jeugdreclassering hebben te maken met kwetsbare omstandigheden waarin armoede en schulden een grote rol kunnen spelen. Zeker voor jongeren met een licht verstandelijke beperking is dit een ernstig probleem dat het verloop van hun traject en hun kansen op een toekomst zonder justitie beïnvloedt.
Complexe situaties en lvb
Jongeren die in aanraking komen met justitie hebben meestal een complexe achtergrond. Ze kampen met leerachterstanden, zijn uitgevallen op school, ervaren psychische klachten en/of een zwakke sociaal-emotionele ontwikkeling. Binnen deze groep is het aandeel jongeren met een licht verstandelijke beperking groot. Deze jongeren hebben vaak moeite om overzicht te houden, plannen te maken of zelfstandig keuzes te maken die hun welzijn en veiligheid bevorderen. Wanneer zij opgroeien in armoede, wordt hun situatie nog ingewikkelder. Armoede is geen opzichzelfstaand probleem, maar grijpt in op alle leefgebieden.
Het beïnvloedt hoe jongeren denken, handelen en omgaan met stress en verantwoordelijkheid. Bij veel jongeren binnen de jeugdreclassering is sprake van intergenerationele problematiek. Armoede, schulden, mishandeling, verslaving en verwaarlozing lopen als een rode draad door het gezin. In sommige gevallen zijn jongeren opgegroeid in een huishouden waar structureel een tekort aan geld was, in andere gevallen raken gezinnen pas later in financiële problemen, bijvoorbeeld na een scheiding of door het wegvallen van inkomen. Voor jongeren maakt dat in de praktijk weinig verschil. Ze worden geconfronteerd met onzekerheid, schaamte en het ontbreken van basiszekerheid.
Vooral jongeren met een licht verstandelijke beperking hebben moeite om grip te krijgen op deze situatie. Hun beperkte cognitieve vermogens maken het lastig om complexe financiële systemen te begrijpen of om op tijd hulp te zoeken, zeker omdat ze dat van huis uit vaak niet hebben meegekregen. Voor jongeren in armoede zijn geldzorgen een dagelijkse realiteit. De voortdurende stress over geld tast het denkvermogen aan, beperkt de ruimte om te reflecteren en maakt het moeilijker om verstandige keuzes te maken. Jongeren die in zo’n situatie leven, zijn vooral bezig met de korte termijn: hoe betaal ik vandaag mijn eten en hoe vermijd ik een confrontatie met iemand die geld komt opeisen? Langetermijndenken, zoals nadenken over werk, opleiding of gedragsverandering, komt op de achtergrond te staan. Binnen de jeugdreclassering draait het juist vaak om het aanleren van toekomstgericht gedrag, het nemen van verantwoordelijkheid en het doorbreken van patronen. Dat wringt met de realiteit van jongeren die dagelijks moeten overleven.
Mensen met een licht verstandelijke beperking (lvb) beschikken over veel talenten, maar dragen vaak ook een rugzak vol kwetsbaarheden met zich mee.
Eenvoudige alledaagse prikkels kunnen bij hen leiden tot overvraging, onbegrip en chronische stress – ingrediënten die gevoelens van isolement en wantrouwen versterken (Zoon & Van Rooijnen, 2018). We kennen deze patronen maar al te goed: de cliënt die voortdurend herhaalt dat ’niemand hem begrijpt’, de paniek bij onverwachte veranderingen, of de woede-uitbarsting als de emmer dreigt over te lopen. Gentle teaching (GT) kan helpen deze patronen te doorbreken. Toch wordt binnen de zorg voor mensen met een verstandelijke beperking nog vaak gedacht dat GT niet past bij de lvb-doelgroep; ’te soft’ is de overheersende opvatting. Inmiddels weten we beter.
Gentle Teaching
GT staat al decennialang voor onvoorwaardelijk waarderende ondersteuning, niet alleen voor mensen met een verstandelijke beperking maar ook voor andere doelgroepen waarbij gevoelens van onveiligheid en een gebrek aan waardering een rol spelen. Waar het in de praktijk soms klinkt als ’te idealistisch’ of ’niet hufterproof genoeg’, blijkt het juist voor mensen met een lvb een krachtige hefboom. Door te investeren in Companionship, een kameraadschappelijke houding, biedt GT een kader waarin de cliënt zich veilig, geliefd, liefdevol en verbonden kan voelen. En juist dat is wat mensen met een lv het meest nodig hebben: de zekerheid dat zij er onvoorwaardelijk mogen zijn, ongeacht hun functioneren of diagnoses.
Gentle Teaching werd ontwikkeld in de jaren tachtig van de vorige eeuw door McGee, aanvankelijk als antwoord op de kille, vaak institutionele zorg voor mensen met een verstandelijke beperking en ernstige gedragsproblemen (McGee,1999). McGee zag hoe cliënten in gesloten instellingen worstelden met eenzaamheid en angst, en ontwikkelde GT als humaniserende tegenhanger van het destijds dominante behaviorisme, dat zich vaak uitte in straf en dwang. In de decennia daarna groeide de methode uit tot een internationaal erkend kader, met implementaties in de zorg voor mensen met een verstandelijke beperking, onderwijs en de jeugdzorg. Companionship vormt de kern van Gentle Teaching en berust op vier onlosmakelijke pijlers die samen de voedingsbodem vormen voor vertrouwensrelaties. De eerste pijler draait om je veilig voelen, niet louter als de afwezigheid van direct gevaar, maar als het diepgewortelde gevoel van rust; dat je fouten mag maken, dat je je beschermd weet. De tweede pijler gaat over je onvoorwaardelijke geliefd/gewaardeerd, voelen, waarbij je ervaart dat je er mag zijn en niet beoordeeld wordt op gedrag of prestaties. De derde pijler betreft het liefdevol mogen zijn, waarin je op een gepaste manier genegenheid mag uitwisselen, of dat nu via een bemoedigende glimlach, een zachte aanraking of een simpel woordje van waardering is. De vierde pijler is die van verbondenheid, het besef dat je samen onderdeel bent van een wederzijds ondersteunend netwerk.
Om deze pijlers echt vorm te geven ben jij als zorgverlener door middel van onze houding het belangrijkste instrument. Jouw aanwezigheid ademt onverdeelde aandacht: een open houding die geruststelling en voorspelbaarheid biedt maar ook kan uitdagen als het nodig is. Met je handen schep je voorspelbare rituelen: de boks als begroeting, de omhelzing na een kwetsbaar moment, of een hand op het hart om steun te bieden. Je stem gebruik je op een ondersteunende, waarderende manier: eenvoudige, ritmische zinnen, positieve woorden en met een warme, rustige toon die past bij het taalbegrip van de cliënt. En via je oogcontact laat je zien dat je echt contact wil maken, voorzichtig afgewogen welke intensiteit prettig is. Elke dag zend je zo subtiele signalen uit die, door de herhaling, bij de ander diep binnenkomen en een stevig fundament leggen waarop vertrouwen kan groeien. GT is niet iets dat op een vast moment begint of eindigt, maar een doorlopend leerproces met vier verweven dimensies (Haenen, Schipper-Eindhoven & Van de Kamer, 2024).
Hoe draagt het schematisch en visueel vastleggen van gesprekken bij aan het vergroten van inzicht, eigenaarschap en regie bij mensen met een licht verstandelijke beperking? Welke voordelen biedt deze methodiek, en welke methodische onderbouwing ligt ten grondslag aan Teken je gesprek?
Wat is Teken je gesprek
Teken je gesprek is een manier om een gesprek visueel inzichtelijk te maken. Met symbolen, kleuren en schematische sjablonen breng je het gedrag, de gedachten en het gevoel visueel in kaart op een A3 papier. De begeleider en de onderzoeker (= de leerling/cliënt) zitten hierbij naast elkaar. Teken je gesprek is passend voor iedereen en voor alle leeftijden. Het blijkt ook heel helpend te zijn voor mensen met een licht verstandelijke beperking. Omdat het optekenen ook met woorden gebeurt, is het belangrijk dat de leerling/cliënt enigszins kan lezen. De tekst kan daarbij altijd met tekeningetjes ondersteund worden. (zie afbeelding 2) Teken je gesprek biedt mensen met een licht verstandelijke beperking overzicht en structuur die met gewone, verbale gesprekken vaak lastig te bereiken is.
Teken je gesprek werkt met kleuren, symbolen en schematische weergaven
De kleuren helpen om in één oogopslag te zien of ee gedachte, gevoel of gedrag prettig of juist onprettig was, en of het helpend was of niet. We gebruiken de volgende kleuren:
Rood: Niet helpend, onprettig
Oranje: Niet zo helpend, beetje onprettig
Groen: Helpend, prettig
Blauw: Neutraal en acties
Paars: kwaliteiten en vaardigheden
De symbolen en schematische sjablonen helpen om het visuele overzicht te maken van een gebeurtenis, gedachten en gevoelens. Met bijvoorbeeld een ketting van gebeurtenissen (zie afbeelding 1) kun je samen met de leerling/cliënt op een visuele manier onderzoeken wat er precies gebeurde en hoe er gereageerd is. Ook worden de gedachten en gevoelens die iemand daarbij had, op papier gezet. Het blijkt dat op deze manier iemand makkelijker kan reflecteren op oorzaak en
gevolg. Het hele verloop van de gebeurtenis wordt namelijk heel zichtbaar en tastbaar. Door de visualisatie bied je de mogelijkheid aan de onderzoeker om zelf tot inzichten te komen.
Aanpassingen aan de reguliere Teken je gesprek-sjablonen en extra hulpmaterialen voor de gesprekken met lvb’ers
In het algemeen kun je de gebruikelijke sjablonen van Teken je gesprek goed inzetten, maar sommige sjablonen zijn aangepast en versimpeld. Zo maken we regelmatig gebruik van het tekenen van wegen om iemand te laten zien dat je kunt kiezen welke ‘weg’ je gaat. Ook zijn er speciale hulpmaterialen ontwikkeld om in het gesprek beter aan te sluiten bij mensen met een lvb.
Hulpverlening voor jongeren met een licht verstandelijke beperking (lvb) en psychische problemen vraagt om innovaties. Zo is de Tovertafel (TT; ‘serious gaming’) bij De Banjaard Ambulant Den Haag geïntegreerd in een groepsspeltherapie als een veelbelovende interventie.
Het huidige onderzoek beschrijft de ervaringen van jongeren en professionals, de meerwaarde die zij zien van de TT en criteria waaraan een innovatieve interventie volgens hen moet voldoen.
Serious gaming integreren in therapie voor jongeren met een lvb
Jongeren met een licht verstandelijke beperking (lvb) hebben moeite met het verwerken van verbale informatie als gevolg van hun beperkingen in aandacht en abstract denken. Als deze jongeren psychische klachten hebben, zijn daarom behandelingen noodzakelijk die niet volledig terugvallen op verbale communicatie en meer een beroep doen op actief oefenen (De Wit et al., 2011; Douma, 2018; Sukhodolsky & Butter, 2007).
Helaas zijn slechts een beperkt aantal ‘evidence-based’ behandelingen beschikbaar die afgestemd zijn op de behoeften van deze jongeren (Douma, 2018; Van Nieuwenhuijzen et al., 2006). Eerder onderzoek liet zien dat het gebruik van ‘serious gaming’ een uitkomst hierin kan zijn. Door serious gaming toe te voegen aan behandelsessies blijken jongeren met een lvb meer betrokken te zijn bij de therapie. Ook worden zij meer ondersteund op verschillende gebieden van het functioneren (Lanyi et al., 2012; Martins et al., 2011). De interactieve Tovertafel (TT) is een voorbeeld van zo’n serious game en is specifiek ontwikkeld voor jongeren met een verstandelijke beperking. Op afbeelding 1 is de TT te zien: het bestaat uit een projector en verschillende serious games die op een tafel of op de vloer geprojecteerd worden. De TT helpt jongeren met een verstandelijke beperking in het vergroten van sociaal-emotionele vaardigheden (Tover, 2022). Het integreren van de TT in de geestelijke gezondheidzorg (ggz) voor jongeren met een lvb biedt vele kansen. Er is echter nog geen eerder onderzoek beschreven over de toepassing van de TT bij deze populatie.
De Banjaard Ambulant – Den Haag ((Youz, Parnassia Groep) is een TOPGGz afdeling die gespecialiseerde behandeling biedt aan jongeren met een lvb en psychische klachten. De Banjaard is voortdurend op zoek naar innovatieve ontwikkelingen om hun zorg te verbeteren. Daarom hebben zij de TT geïntegreerd in een ego-versterkende groepsspeltherapie die door speltherapeuten gegeven wordt. Het doel van deze geïntegreerde behandeling, genaamd ‘In the Spotlight’, is het versterken van het zelfvertrouwen en sociale vaardigheden van jongeren tussen de 6 en 18 jaar met een lvb en internaliserende problemen en/of een autismespectrumstoornis. Daarnaast is de TT ook beschikbaar gesteld voor de andere disciplines binnen De Banjaard (zoals artsen, (gz-)psychologen, orthopedagogen, gezinsbehandelaren) en is de TT onder andere toegepast in gezinsinterventies.
Verbindend gezag is een effectieve manier om de vicieuze cirkel van machteloosheid te doorbreken in situaties met gewelddadig, zelfbeschadigend en grensoverschrijdend gedrag bij mensen zonder een verstandelijke beperking. Maar hoe pas je dit toe bij mensen met een verstandelijke beperking? Hoe leren we aan onze begeleidingsteams om niet alleen de oorspronkelijke interventies van Verbindend Gezag in te zetten, maar deze aan te passen aan de doelgroep waarmee ze werken? Wat hebben wij nodig om ons staande te houden in moeilijke situaties en hoe houd je vol met elkaar? Deze vragen stelden we ons zelf binnen Ipse de Bruggen.
Ipse de Bruggen is een organisatie die al meer dan 100 jaar ervaring heeft in de zorg voor kinderen, jongeren en volwassenen met een verstandelijke beperking. We dragen bij aan een goed leven van onze cliënten door de best mogelijke zorg, begeleiding en behandeling te bieden. Ons werkgebied ligt in de provincie Zuid-Holland.
Introductie
Het aantal cliënten van Ipse de Bruggen met een licht verstandelijke beperking en bijkomende complexe problematieken en/of zeer moeilijk verstaanbaar gedrag (lvb+) is de afgelopen jaren gegroeid. In meerdere teams werd het steeds vaker als een uitdaging ervaren om tot een goede relatie met de cliënten te komen, hun passende ondersteuning te bieden en om te gaan met moeilijk verstaanbaar gedrag. In sommige teams leidde dit tot handelingsverlegenheid en/of een gevoel van machteloosheid. Het interne kennisteam ‘Moeilijk verstaanbaar gedrag’ onderzocht of Geweldloos Verzet ook wel Verbindend Gezag (hierna verder aangeduid als Verbindend Gezag) een passende methodiek is voor deze teams. Enkele ervaringen binnen de organisatie, het verder verdiepen in de visie en methodiek en bepalen van hoeveel vraag er was om deze methodiek in te zetten, maakten dat in de zomer van 2023 gekozen is voor Verbindend Gezag als voorkeursmethodiek in de begeleiding van mensen met een lvb+ binnen Ipse de Bruggen. In 2024 en 2025 is er een trainersgroep opgeleid, door externe trainer Marieke van Rijn, bestaande uit begeleiders en gedragskundigen.
Trainen in een lokaal én gymzaal
Er is gekozen voor een uitgebreide training van negen dagdelen, verdeeld over een half jaar. Hiervoor is een reden: naast kennis over de interventies en het leren van de vaardigheden is de attitude die hoort bij Verbindend Gezag essentieel om interventies te laten slagen. In de training is hier veel ruimte voor ingebouwd. Het gaat namelijk om een basishouding, die in alles (zowel in je lichaam, als in je taal, als in je toon) uitstraalt dat je Verbindend Gezag begrijpt en volledig omarmt (Wiebenga & Bom, 2020). Een dergelijke attitude kan alleen ontstaan als je volledig wordt meegenomen in de materie, de gedachten en de achtergrond. Dit kan daarnaast niet zonder de betrokkenheid van de gedragskundige, zorgmanager én senior begeleider. Zij nemen volledig deel aan de training en het is belangrijk dat zij de visie blijven uitdragen naar het begeleidingsteam, ook na de training.
Wat kunnen sociaal professionals betekenen voor gezinnen waarin ingrijpende jeugdervaringen én cognitieve en adaptieve beperkingen samenkomen?
Elke familie kent een eigen verhaal, met een unieke manier van leven, denken en verbinden. In sommige gezinnen zijn ingrijpende ervaringen zoals verlies, uitsluiting, armoede en onveiligheid helaas geen uitzonderingen, maar terugkerende realiteiten die soms al generaties voortbestaan. innen die context vraagt ieder gezin om een eigen manier van afstemmen: in tempo, communicatie, opbouw van vertrouwen en de manier waarop ervaringen betekenis krijgen in het dagelijks leven. Voor sociaal professionals ligt hier de opgave: hoe biedt je ondersteuning die recht doet aan deze gelaagde werkelijkheid?
In dit artikel verkennen we hoe het gedachtegoed van trauma-informed care (TIC) houvast kan bieden bij het werken met gezinnen die te maken hebben met gestapelde tegenslagen. TIC is een organisatieniveaubenadering die inzichten, uit wetenschappelijk onderzoek naar trauma, hechting, stress en veerkracht, samenbrengt in een waardengedreven, praktijkgerichte benadering. TIC biedt een gedeeld denkkader waarin waarden als veiligheid, vertrouwen en veerkracht professionals ondersteunen in hoe zij gedrag duiden, verbinding maken en samenwerken (SAMHSA, 2014). TIC vraagt om verankering op alle niveaus van de organisatie, van het directe contact tot beleid, leiderschap en werkcultuur.
We spreken in dit artikel over traumasensitief werken als vertaling van dit gedachtegoed in de dagelijkse praktijk van zorg en ondersteuning. De inzichten zijn gebaseerd op publicaties uit het promotietraject van de eerste auteur, aangevuld met internationale literatuur over trauma-informed care en praktijkervaring.
Gestapelde stress en het risico op overvraging
Veel gezinnen die langdurig ondersteuning krijgen, leven niet in tijdelijk lastige omstandigheden, maar in voortdurende stress. Chronische onzekerheid, stigma, wisselingen van professionals, institutionele druk en verlies van perspectief vormen voor deze gezinnen helaas vaak een dagelijkse realiteit. In een Canadees onderzoek onder kinderen met verstandelijke beperkingen en psychische problemen in de geestelijke gezondheidszorg rapporteerde ruim een derde polyvictimisatie; het meemaken van drie of meer ingrijpende jeugdervaringen (Lapshina & Stewart, 2021). Dit onderstreept het belang van aandacht voor cumulatieve traumatische ervaringen bij deze doelgroep. Ook uit verkennend Nederlands dossieronderzoek komt een vergelijkbaar beeld naar voren. Kinderen die geclassificeerd zijn met verstandelijke beperkingen blijken regelmatig ingrijpende jeugdervaringen te hebben meegemaakt, ook wel bekend als ACEs (adverse childhood experiences). In een onderzoek onder kinderen geclassificeerd met licht verstandelijke beperkingen (lvb) in de residentiële jeugdzorg bleek bij 82,6% dat er sprake was van minstens één ‘Felitti’ ACE, zoals fysieke mishandeling, ouderlijke mentale gezondheidsproblemen of huiselijk geweld (Vervoort- Schel et al., 2018). Bij 21,5% ging het om vier of meer.
‘Never waste a good crisis’ is een gevleugelde uitspraak van Winston Churchill. Suggererend dat de intrinsieke motivatie dan groot, zo niet het grootst is om problemen aan te pakken en tot positieve veranderingen te komen.
Van een nood dus een deugd maken (Augustijn, Hagoort, Schuitemaker et al., 2021; Pelzer & Van den Bogaard, 2021). Het is in de klinische praktijk echter eenvoudiger gezegd dan gedaan, zo merken wij ook in ons werk op een crisis- en zeer intensieve behandelafdeling in de kinder- en jeugdpsychiatrie voor jeugdigen met een lvb-profiel en hun naasten. ‘Stel je voor: je zit al jarenlang met jezelf en anderen in de knoop, en het gaat van kwaad tot erger. Je ontvangt hulp van alle kanten en werkt overal aan mee, maar voelt je toch steeds slechter tot je nauwelijks nog iets voor elkaar krijgt. En dan hoor je dat niemand meer weet wat te doen en dat crisisopname de enige uitweg is.’
First connect, then correct
Het is in een notendop het verhaal van de 12-jarige Tess (een gefingeerde naam) en haar ouders. Het leidde tot de verkennende vraag wat onze afdeling kan betekenen, denkend aan: 1) stabilisatie, 2) het ontwarren van de knoop en 3) therapie en speciaal onderwijs om het gewone leven weer aan te kunnen en op te pakken.
Tess’ ouders staan rationeel achter deze vraag, niet in de laatste plaats omdat zij bang zijn hun dochter te verliezen. Tegelijkertijd hebben zij gemengde gevoelens, wat begrijpelijk en invoelbaar is. Want durven zij hun kind met een gerust hart bij onbekenden achter te laten? Waarom zou dit wel werken? Hoe krijgen zij hun kind in het verhaal mee? Kort gezegd, wij hebben hen uitgenodigd voor een oriënterend gesprek en een rondleiding op de afdeling. Zo kunnen zij hun vragen, twijfels en zorgen voorleggen, zich een beeld over de afdeling vormen en de sfeer proeven. Het stelt hen gerust, mede dankzij de mogelijkheid om mee te draaien en er te kunnen slapen. Om hun dochter in het verhaal mee te nemen zijn sociotherapeuten op huisbezoek geweest, in het kader van een kennismaking en netwerkintakes (Augustijn, Hagoort, Schuitemaker et al., 2021; Hagoort, Van Os & Scheepers, 2025). Dit werd gevolgd door een tweede gesprek en een rondleiding op de afdeling samen met Tess. Nu wil zij het zelf wel eens zien: in gesprek gaan met een jeugdige over hoe die de opname ervaart en daarnaast haar eigen zegje doen.
Leidend tot een ja, mits … van Tess. Eerst zien, dan geloven. Want als het niet werkt, dan wil zij de garantie dat ze na de proef-/wenperiode van drie weken kan stoppen. Haar ouders en wij stemmen daarmee in, met de afspraak dat iedereen zijn best doet om het te laten slagen. Het moet wel een eerlijke kans krijgen.
Kantelpunten
Het laatste zetje in de rug komt in de proef-/wenperiode van Tess. Tijdens verlof onderweg naar huis zegt zij spontaan tegen haar moeder: ’Mam, ik vind ze daar goed. Snap waarom jullie vinden dat ik daarnaar toe moest.’ ‘Daar zat ik dan, jankend achter het stuur’, zo appt haar moeder naar de sociotherapeuten. ’Dit hoopte ik dat zij ooit zou zeggen. Misschien pas over tien jaar.’ Maar wat spreekt Tess precies aan en trekt haar en haar ouders over de streep van een ja, mits … naar een ja? Welnu, het gaat in de kern om vier elementen. Allereerst de moeite nemen om hen echt te leren kennen. Ten tweede door hen niet als patiënten te behandelen. Of zoals Tess het uitdrukt: ’mij niet als klein kind of debiel te behandelen.’ Ten derde, laten doorschemeren verstand van zaken te hebben, zonder een gelikt PR-praatje te houden maar juist uitnodigen samen de ingewikkelde 3D-puzzel te leggen.
Praten over seksualiteit is voor veel professionals een belangrijk, maar tegelijkertijd ook lastig onderwerp. Gesprekken vinden vaak terloops plaats en worden zelden planmatig of doelgericht gevoerd.
Toch hebben zowel jeugdigen als volwassenen, en in het bijzonder mensen met een licht verstandelijke beperking (lvb), begeleiding nodig bij hun seksuele ontwikkeling. Omdat we niet kunnen verwachten dat die ontwikkeling vanzelf goed verloopt, is het van belang om naast spontane gesprekken ook op methodische wijze over seksualiteit te praten.
Kwetsbaar nieuwsgierig
Seksueel contact, zowel online als offline, zou per definitie gewenst, vrijwillig en gelijkwaardig moeten zijn. Toch blijkt uit onderzoek dat seksueel grensoverschrijdend gedrag een wijdverspreid maatschappelijk probleem is. Ruim zes op de tien vrouwen en twee op de tien mannen hebben in hun leven te maken gehad met seksueel grensoverschrijdend gedrag: van vervelende, ongewenste seksuele opmerkingen en aanrakingen tot vormen van seksueel contact die tegen iemands wil plaatsvinden (Rutgers, 2023). Daarbij komt dat jeugdigen en volwassenen met een licht verstandelijke beperking een nog groter risico lopen op confrontaties met seksueel grensoverschrijdend gedrag. De oorzaken hiervan kunnen liggen in persoonsgebonden factoren, zoals moeite met mentaliseren of het aanvoelen van grenzen, én in omgevingsfactoren zoals een gebrek aan experimenteerruimte, beïnvloeding door anderen of het opgroeien in een problematische gezinssituatie.
Machtsverhouding
Binnen deze doelgroep (lvb) is er vaker sprake van relaties met een machtsverschil. Scheve machtsverhoudingen of de uitingen daarvan, worden niet altijd herkend, zo blijkt uit recent onderzoek van het programma Act4Respect-Unlimited (2025). Jongeren geven enerzijds aan dat het belangrijk is om ‘je eigen ding te kunnen doen’ in een relatie, maar tegelijkertijd ervaren zij jaloezie vaak als iets positiefs. ‘Als iemand jaloers is, dan weet je dat hij je echt leuk vindt’, aldus een 17-jarige deelnemer aan het onderzoek. Deze tegenstrijdige ideeën over vertrouwen, vrijheid en controle maken het voor jongeren moeilijk om ongezonde dynamieken te herkennen. Sterke gevoelens van verliefdheid en afhankelijkheid kunnen ertoe leiden dat zij gedrag tolereren dat schadelijk is voor henzelf of voor de ander.
’Wat we vaak als weerstand benoemen, is eigenlijk bescherming. Niet tegen ons als hulpverleners, maar tegen het systeem dat eerder pijn deed.’
Trauma is overal – maar zien we het wel?
In de jeugdzorg is het besef dat trauma een rol speelt bij veel kinderen en ouders gelukkig breed doorgedrongen. Wat we onder trauma verstaan en hoe we het herkennen, blijft vaak beperkt tot de meer zichtbare vormen: mishandeling, misbruik, verlies, herbeleving, angsten, nachtmerries. Terwijl trauma zich net zo goed verstopt achter ogenschijnlijk ‘gewone’ situaties: ouders die niet reageren op mails, afspraken vergeten, impulsief of zelfs boos reageren bij controle of gebruik van bepaalde woorden, of gewoon niet meewerken.
Zeker bij ouders (of jongeren) met een licht verstandelijke beperking (lvb) zijn die signalen vaak subtieler én complexer. Mensen met een lvb hebben minder taal voor wat ze voelen en minder overzicht over wat er allemaal speelt. Ze laten het trauma vooral zien in gedrag, ze kunnen veel minder erover vertellen in woorden. En precies dat gedrag wordt al snel geïnterpreteerd als ‘ongemotiveerd’, ‘niet leerbaar’ of ‘onveilig’. Uitspraken die vaak terugkomen:
’Er is al van alles geprobeerd, maar ouders zijn niet leerbaar. ‘ ’Ze komen niet opdagen bij therapie, ze zien de ernst er niet van in.’ ’Het kind loopt in vodden, maar ze kopen wel een nieuwe tv.’ ’Weer een extra huisdier erbij, terwijl er niks met de kinderen wordt ondernomen.’
Gezinsondersteuning
Ambulante gezinsondersteuning wordt vaak pas ingezet als er al flink wat problemen of zorgen zijn in de opvoedsituatie. De gemeente stuurt aan op het versterken van de opvoedvaardigheden van ouders: begrenzen, structuur bieden, aansluiten bij het kind. Meestal gericht op psychoeducatie en ondersteunen in de hulpvraag van ouders, echter ook regelmatig als ‘laatste redmiddel’. Er moet snel wat veranderen, ouders moeten snel gaan veranderen en zorgen voor veiligheid voor de kinderen, anders wordt er opgeschaald en volgt mogelijk zelfs een uithuisplaatsing. Wat nou als die opdracht te hoog gegrepen is?
Stel je voor: een gezin leeft in armoede. Er zijn schulden, stress, een rommelig huis met meerdere kinderen en dieren. Een of beide ouders hebben een lvb. Ze zijn overprikkeld, snel moe, en begrijpen vaak niet wat de hulpverlening van hen vraagt. Therapieafspraken worden gemist. De agenda is zoek. De post blijft ongeopend. En dan zeggen we: ’Ze zien de ernst niet in.’
Mensen met een lichte verstandelijke beperking ervaren vaak overprikkeling, spanning en/of gedragsproblemen. Reflexintegratie richt zich op de neurologische basis van deze klachten. Door verstoorde reflexpatronen (opnieuw) te integreren ontstaat er meer rust, veerkracht en zelfregulatie. Dit artikel beschrijft hoe deze benadering nieuwe perspectieven kan bieden in de lvb-zorg.
Lvb: een complex profiel met veel stresssignalen
In de zorg voor mensen met een lichte verstandelijke beperking (lvb) staan gedragsproblemen, sociaalemotionele kwetsbaarheid en overprikkeling vaak centraal. Cliënten met een lvb functioneren in het dagelijks leven op een lager niveau dan hun kalenderleeftijd doet vermoeden; ze hebben een laag IQ en vaak bijkomende problemen zoals hechtingsstoornissen, trauma, ADHD of autisme.
Veel zorgprofessionals herkennen de worsteling van de mensen in deze doelgroep: moeite met overzicht houden, snel emotioneel reageren, niet goed kunnen ontspannen, faalangst en moeite met prikkelverwerking. Traditionele interventies, zoals gedragstherapie en vaardigheidstrainingen, bieden niet altijd blijvende verlichting. De vraag is dan: zit er misschien nog iets áchter dat gedrag? En kunnen we daar iets aan doen?
Reflexen: de neurologische bouwstenen van ontwikkeling
Reflexen zijn automatische, onbewuste bewegingen die het zenuwstelsel aanstuurt als reactie op specifieke prikkels. Ze zijn al actief in de baarmoeder en vormen de basis van de motorische en zintuiglijke ontwikkeling van ieder kind. Primair helpen reflexen een baby te overleven, maar ze dienen ook als bouwstenen voor latere complexe functies zoals balans, spraak, concentratie en emotieregulatie.
In een normale ontwikkeling verschijnen deze reflexen in een vaste volgorde en worden ze in de eerste drie levensjaren geleidelijk geïntegreerd. Dat betekent: de hersenen leren deze automatische patronen onderdrukken en vervangen ze door bewuste, gecontroleerde bewegingen. Denk aan hoofdcontrole, kruipen, opstaan en lopen.
Naar school gaan, werken, je familie en vrienden bezoeken: om in Nederland aan de maatschappij te kunnen deelnemen moet je afstanden kunnen overbruggen.
Mensen met een (licht verstandelijke) beperking zijn daarvoor vaak aangewezen op het speciaal vervoer. Dit betekent minder flexibiliteit en een beperkte actieradius. Een training om zelfstandig te leren reizen is een effectief middel om deze groep mensen meer vrijheid en zelfredzaamheid te bieden. Het is een zegen dat er speciaal vervoer bestaat, maar ervan afhankelijk zijn heeft zo zijn nadelen. Speciaal vervoer betekent vooraf gepland vervoer op een vast tijdstip naar een vaste bestemming. Naast het feit dat dit een relatief dure vorm van vervoer is, beperkt het de mensen in hun sociaal leven en daarmee hun ontwikkeling. Zij kunnen niet spontaan met vrienden afspreken en bij uitval van hun programma op school of werk moeten zij wachten tot het afgesproken tijdstip om weer naar huis te kunnen. Dit leidt tot frustratie en stress.
Mensen die zelfstandig kunnen reizen, zijn zelfredzamer en kunnen beter meedoen in de samenleving. Volwassenen hebben meer kans op werk. Scholieren hoeven niet meer met de taxi. Bovendien geeft zelfstandig kunnen reizen zelfvertrouwen, vrijheid en maakt het sociale contacten mogelijk. Het maakt de wereld letterlijk groter.
Stap voor stap naar zelfstandig reizen
MEE heeft een ondersteuningstraject ontwikkeld, waarin mensen met een beperking, zoals een licht verstandelijke beperking of autisme, stap voor stap leren zelfstandiger te reizen. Dit kan een OV-traject zijn, maar ook een fiets- of wandeltraject. ‘MEE op Weg’ is een training op maat, waarbij we samen met de deelnemer een plan opstellen en hem of haar aan een reismaatje koppelen. Het traject begint meestal met het opbouwen van (zelf)vertrouwen. Veel deelnemers moeten leren omgaan met de extra prikkels in het verkeer of in het openbaar vervoer. We gaan aan de slag met angsten en onzekerheden en stimuleren het zelfvertrouwen. Het is een intensief trainingstraject dat gemiddeld tien tot twaalf weken duurt en uit drie fases bestaat: een intake, een koppeling met een reismaatje en stapsgewijs zelfstandig leren reizen. Omdat de behoeften en mogelijkheden van iedere deelnemer anders zijn, is maatwerk essentieel.
Fase 1: kennismaking en intake
Het traject start met een uitgebreide intake met de deelnemer en eventuele naasten of ouders. Een MEEmedewerker onderzoekt de leerbaarheid, haalbaarheid, motivatie, de ervaren knelpunten om te reizen, de wensen, mogelijkheden en de mogelijke steun van naasten. Op basis van de uitkomsten bepalen ze samen of een MEE op Weg-traject de beste oplossing is.
Mensen met een licht verstandelijke beperking (lvb) lopen op verschillende levensgebieden regelmatig vast en doen vaker dan gemiddeld een beroep op de hulpverlening. In dit artikel een pleidooi voor meer aandacht van professionals voor ouderschap met een lvb en voor de kinderen die in deze gezinnen opgroeien.
Herkenbare situaties?
Professionals uit een wijkteam verwijzen een cliënt met kinderen naar een MEE-organisatie voor een IQ-test. Daar stellen ze vast dat er sprake is van een lvb en delen dit met de verwijzende professionals. In hoeverre wordt eigenlijk geproblematiseerd dat een vastgestelde lvb ongetwijfeld invloed heeft op het ouderschap? Een ouder met complexe en meervoudige problemen heeft regelmatig ondersteuning nodig van het wijkteam, onder andere voor sociale en financiële problemen. De professionals vermoeden dat de cliënt een lvb heeft. Onderzoeken professionals of deze ouder problemen ondervindt bij de opvoeding?
Een kind van twaalf komt mee met de ouder naar een hulpverlener. Zij doet grotendeels het woord. Zoekt deze professional uit waarom dit kind meekomt en wat er aan de hand is? Bij speciale dagen op school valt een kind op omdat hij niet verkleed op school komt of omdat zijn ouders geen bijdrage leveren voor het kerstontbijt. Terwijl hierover wel uitgebreid gecommuniceerd is met de ouders. Gaat de leerkracht uitzoeken wat er misgaat bij dit gezin?
Geen kleine groep
In Nederland leven 1,17 miljoen mensen met een licht verstandelijke beperking (lvb). Uit onderzoek van het CBS blijkt dat meer dan driekwart van de vrouwen in de vruchtbare leeftijd kinderen krijgt. Aannemelijk is dat dit ook voor vrouwen met een lvb geldt, zeker als hierbij meegenomen wordt dat jonge vrouwen met een lvb meer risico lopen om onbedoeld zwanger te worden. Veel mensen met een lvb zijn niet gediagnosticeerd en hebben geen indicatie. Uit cijfers van 2020 blijkt dat 107.295 mensen een lvb-indicatie heeft en dat 23.560 kinderen thuis wonen in een huishouden waar minstens één ouder een lvb heeft. Het aantal mensen dat een lvb heeft in Nederland is een veelvoud van de mensen die gediagnosticeerd zijn. Het is te verwachten dat er dus veel meer kinderen opgroeien bij een ouder met een lvb. Het is dan ook aannemelijk dat een professional regelmatig te maken krijgt met gezinnen waarin een of beide ouders een verstandelijke beperking heeft, vaak zonder dat deze beperking officieel is vastgesteld.
Eten is nooit zomaar eten. Het kan troost bieden, controle geven of zelfs veiligheid creëren. Dat geldt zeker ook voor mensen met een verstandelijke beperking en obesitas. Toch ligt de focus in de begeleiding vaak op het gewicht en de daarbij behorende risico’s. Wat als we niet beginnen bij de kilo’s, maar bij de betekenis erachter?
Hardnekkig patroon
Bij mensen met een verstandelijke beperking komt obesitas aanzienlijk vaker voor dan bij de rest van de bevolking. Meer dan de helft heeft overgewicht en een derde zelfs obesitas. Obesitas is een chronische aandoening die wordt gekenmerkt door een overmatige vetopslag in het lichaam, gedefinieerd als een BMI van 30 of hoger. Natuurlijk zijn er de bekende oorzaken: erfelijke aanleg, medicatie, een inactieve leefstijl of het simpelweg ontbreken aan kennis over voeding. Deze factoren spelen een belangrijke rol, maar verklaren lang niet alles.
In de begeleiding van mensen met een licht verstandelijke beperking (lvb) komt obesitas vaak in beeld als symptoom, terwijl het in de praktijk een functie blijkt te hebben. Gedrag rond eten is dan niet zomaar een gewoonte, maar een onderdeel van een complex patroon waarin emoties, relaties en ervaringen samenkomen. Het is dan ook niet eenvoudig om deze verschillende dynamieken te herkennen. Zorgverleners ondersteunen mensen met een lvb en obesitas zo goed mogelijk. Er worden adviezen ingewonnen en gegeven, specifieke diëten geprobeerd, leefstijlprogramma’s opgezet en wat al niet meer. Soms werkt het even en volgt er iets wat lijkt op vooruitgang, maar die verandering blijkt zelden duurzaam. Uit consultaties blijkt regelmatig dat zorgverleners vastlopen in de begeleiding. Dat leidt tot frustratie, machteloosheid en handelingsverlegenheid bij het team, en gevoelens van schaamte
Onderliggende redenen
In 2023 heeft Centrum voor Consultatie en Expertise (CCE) daarom geïnventariseerd wat helpend kan zijn bij mensen met (morbide) obesitas en een lvb. Door middel van kennissessies heeft een brede groep betrokkenen – waaronder een aantal gedragsdeskundigen, artsen VG, een ervaringsdeskundige en diverse coördinatoren en consulenten van CCE – met elkaar verkend welke kenmerken en factoren een rol spelen bij deze problematiek en welke aanpak en interventies volgens hen het meest effectief zijn. Direct werd duidelijk dat elke situatie uniek is. In alle gevallen speelde obesitas zich niet af in een vacuüm, maar had het eetgedrag een duidelijke rol binnen het leven van de betrokkene. Eten stond in relatie tot eerdere ervaringen, tot het gevoel van controle en veiligheid, tot nabijheid of juist het gebrek daaraan. Het maken van een plan dat echt aansluit bij iemands behoefte is dan ook een hele zoektocht.
Wie bel jij als je extra handen nodig hebt? Ivy, SARA, Felix? Severinus is in 2024 van start gegaan met sociale robotica – voor verschillende cliënten met verschillende doelen. Want zoals niet één cliënt hetzelfde is, zo is er een scala aan sociale robots die een handje kunnen helpen.
Sociale Robotica in de Gehandicaptenzorg
Steeds meer organisaties voor langdurige zorg zien de toegevoegde waarde van sociale robotica voor de zorg en ondersteuning aan cliënten (Boon, 2022).1 De robots – zoals robot SARA, robot Ivy, Happybot Felix, robot Maatje en Tinybot Tessa – zijn een aanvulling op wat de zorgprofessionals leveren in de zorg, door juist die taken uit handen te nemen die weinig toevoegen aan de band tussen cliënt en begeleider of door die juist te ondersteunen. Deze robots bieden vooral, ieder op hun eigen manier, houvast aan cliënten, een maatje of meer zelfstandigheid. Het is een van de interventies om toekomstbestendig zorg te blijven leveren.
De inzet van sociale robotica binnen Severinus – keuzes alom
Severinus heeft in 2024 onderzocht welke zorg- en ondersteuningsvragen voor begeleiders momenteel lastig op te lossen zijn, waarbij technologie een potentieel belangrijke bijdrage kan leveren. Er zijn twee vraagstukken geïdentificeerd waar sociale robotica een meerwaarde kan opleveren: nabijheid en structuur. In de zoektocht naar welke robots dit kunnen bieden is de keuze gevallen op twee verschillende robots. Robot Sara is een hulpmiddel dat extra capaciteit levert ter ondersteuning van stressvermindering in de ouderenen verstandelijke gehandicaptenzorg en wordt ingezet bij locaties waar meer nabijheid richting cliënten gewenst is, zoals locaties met een hoge intensiteit aan zorgvragen. Daar waar de vraag naar ondersteuning op dagstructuur nodig bleek, is robot Ivy ingezet. In lijn met het innovatiebeleid van Severinus, is gekozen voor producten die al langer op de markt zijn en waar andere zorgorganisaties al positieve ervaringen mee hebben opgedaan.
Visie inzet robot Ivy Severinus en eerste ervaringen
Robot Ivy is een supermaatje voor structuur. Dat concludeerde men in 2023 al (VGN), maar dit blijkt ook uit onze praktijk.2 De robot geeft herinneringen aan de cliënt of doorloopt een stappenplan met de cliënt om een bepaalde taak uit te voeren.